Studiebot antwoord

Stel een vraag ›
 
Vraag gesteld door: elodieOD81 - 3 maanden geleden

Maak een oefenexamen van de volgende tekst: Hoorcollege 1
Wijsgerige opvoedingsfilosofie = vanuit de filosofie wordt gereflecteerd over de aard, doelen en problemen van opvoeding
Filosofie kan gebruikt worden als opening voor nieuwe perspectieven. Het is geen wetenschap. In plaats daarvan stelt het de heersende opvattingen en manier van denken in de maatschappij ter discussie. Heersende opvattingen sluiten andere perspectieven uit. Verschil tussen filosofie en menswetenschappen (psychologie, sociologie en pedagogiek) is dat menswetenschappen uitgaan van definities, terwijl filosofie deze definities juist onderzoekt. Hierbij worden fundamentele vragen gesteld zoals; kan het ook anders? Is anders beter of slechter?

Vormen van filosofie:
- Wetenschapsfilosofie: kritisch onderzoeken van aannames, methoden en resultaten
- Ethiek: bestuderen en analyseren van moraal
- Moraalfilosofie: bestuderen wat goed gedrag inhoudt
- Sociale en politieke filosofie: het stellen van vragen over de samenleving

De macht van het discours
Discours = een samenhangende manier van denken die in een cultuur is verankerd, waarbij men vaak hetzelfde denkt en vindt. Wat een ander denkt heeft onbewust invloed op iemand. De filosofie bevraagt het discours. Het is lastig om een discours te bekritiseren omdat men eraan deelneemt, de mens is namelijk het product van het discours.

Geschiedenis vd filosofie
Westerse filosofie gebaseerd op de klassieke Griekse filosofie en Oosterse filosofie is niet te scheiden van religie.

Periode Belangrijke filosofen
Oudheid (3000 v Chr 500 na Chr) Socrates, Plato, Aristoteles, Augustines v. Hippo
Middeleeuwen (500-1500) Thomas van Aquino
Humanisme (1500-1600) Erasmus, Melanchton, de Montaigne
Verlichting (1685-1815) Comenius, Locke, Rousseau, Kant
Hedendaagse (1800-nu) Dewey

Socrates: mensen leren om kritisch te deken, hij geloofde dat men een deugdzaam mens kon worden door kennis op te doen. Ook wel de vader van de filosofie.
Socratische methode = kritische vragen worden gesteld aan de ander om aanwezige kennis naar boven te halen. (Kan deugd aangeleerd worden, is mens goed of slecht geboren)

Plato: men kan zelf geen ideen waarnemen, maar alleen een weerspiegeling hiervan.
Platos grot: men ziet alleen de schaduwen, totdat men wordt bevrijd uit de grot en de echte ideen ziet.
Rol van opvoeding en onderwijs volgens Plato is om middelen aan te reiken zodat de ketens van onwetendheid worden doorbroken.

Aristoteles (leerling Plato): wees de ideenleer van Plato af. In tegenstelling tot Plato leerde hij dat kennis verworven werd via de zintuigen en had hij aandacht voor de waarneming der dingen. Hij geloofde dat alle dingen met het verstand zijn te begrijpen.

Men opzoek naar verklaringen van wetenschappers de mens ontdekt zichzelf als autonoom subject ofwel het fundament van de werkelijkheid. Copernicaanse wending ontstaat, waarbij de aarde en de mens niet meer worden gezien als middelpunt van het universum.
Ook de westerse cultuur veranderde, de wetenschap maakte zich los van het christelijke geloof en de dogmas van de kerk. En een vrije handelseconomie ontstond. Dit leidde tot de Verlichting. Kennis en verstand staan nu boven tradities en geloof. De wetenschap zou de mens in staat stellen om een betere wereld te creren waarin men vrij kan zijn.

Immanuel Kant (verlichting): verlichting is volgens hem de bevrijding van de onmondigheid die men aan zichzelf te danken heeft.
Zijn motto: durf te denken
Je moet je eigen verstand gebruiken, zonder je daarin door een ander te laten leiden.
In deze tijd stonden 2 stromingen tegenover elkaar, het rationalisme en het empirisme. Rationalisten gaan uit van wetten die de basis vormt van kennis, terwijl empiristen uitgaan van ervaringen als kennisbron.
Empirisme: beschouwt de mens als een tabula rasa, een onbeschreven blad dat beschreven wordt door de wereld van ervaring.
Kant voegt deze stromingen samen om tegenstelling te doorbreken.

Moderne tijd (vanaf 1800): ontwikkeling dat de autonome mens wordt aangeduid met de term modern subject. De mens leert zichzelf begrijpen als individu. Door de nieuwe ontdekkingen ontstaat uiteindelijk een samenleving die als megamachine functioneert. Dit is een metafoor, waarbij het sociale systeem een perfect technisch apparaat is waarin mensen als geoliede onderdelen meedraaien. De verlichting heeft niet de vrijheid gebracht die werd voorspeld. Op het mechanistische wereldbeeld kwam veel kritiek. Men wantrouwde het idee dat de mens autonoom is.
Freud: we worden benvloed door onbewuste drijfveren
Nietzsche: ontmaskerde de menselijke autonomie als een geval van hoogmoed
Karl Marx: liet zien hoe men door maatschappelijke verhoudingen worden bepaald
Foucault: stelde dat de mens absoluut niet vrij is, omdat men wordt benvloed door machten van buitenaf. De opgave hierbij is om een poging te doen om anders te denken.
Latour: maakt onderscheid tussen matters of fact en matters of concern. Met matters of fact worden de feitelijke stand van zaken bedoeld en matters of concern zijn kwesties die juist vragen oproepen. Echter worden matters of fact soms gerepresenteerd als matters of concern wat als gevolg kan hebben dat processen niet eerlijk verlopen.

Hoorcollege 2
Volwassen worden:
- Westerse conceptie: gaat uit van het achterlaten van de kindertijd en een duidelijke scheiding tussen het kind en volwassen zijn, ofwel volwassenheid is een staat.
- Orientaalse conceptie: volwassen worden zou een proces zijn, waarbij geen duidelijke scheiding is tussen kind en volwassen zijn.
Piaget: onderzocht het abstract en hypothetisch denken
Freud: onderzocht de psychologische ontwikkeling
Kohlberg: onderzocht het moreel redeneren

United nations convention on the rights of the child (CRC), Verdrag van de verenigde naties inzake de rechten van het kind (VRK): artikel 1:
Stelt dat een kind een mens is onder de leeftijd van 18, behalve als, door een wet, volwassenheid eerder is bereikt. Verder betogen ze dat het kind door zijn fysieke en mentale onvolwassenheid, speciale bescherming en zorg nodig heeft, zowel voor als na de geboorte. Maar wat is voor geboorte.
Ideale volwassenen = uitgerust met bepaalde cognitieve capaciteiten, rationeel, fysiek onafhankelijk en autonoom, heeft een identiteitsgevoel en is zich bewust van haar overtuigingen en verlangens, en daardoor in staat om weloverwogen vrije keuzes te maken waarvoor zij persoonlijk verantwoordelijk zijn
Kindertijd = dat wat de capaciteiten, vaardigheden en bevoegdheden van volwassenheid mist.

Voor de verlichting en industrialisatie was sprake van een evolutionistische benadering, ofwel een zwarte legende. In deze periode hadden kinderen geen kindertijd.
De witte legende, de revisionistische benadering, hierbij was sprake van een duidelijk onderscheid tussen kinderen en volwassenen. Dus voor de verlichting geen kindertijd.

Evolutionistische benadering (zwarte) Revisionistische benadering (witte)
Voor de verlichting Al in de middeleeuwen
Geen sprake van een kindertijd; kinderen zijn volwassenen in zakformaat Duidelijk onderscheid tussen kinderen en volwassenen
Geen liefdevolle relaties tussen ouders en kinderen Liefdevolle relaties tussen ouders en kinderen
Geen hecht gezinsleven Positieve gezinsbanden
Aries, Shorter, Stone Thomas, MacFarlane, Pollock

Philippe Aries
Omslag door lenfant et la vie familiale sous lAncien Regime geschreven door Philippe Aries. Men is volgens hem gewend dat kinderen deelnamen aan het volwassen leven. Kinderen werden niet weggehouden van bepaalde dingen als geweld en activiteiten voor volwassenen. Witte legendes hadden tegenspraak op het bewijs van Aries.
Aries beweerde dat het concept van kindertijd niet zou hebben bestaan eerder maar hier is kritiek op:
1. Aries bewijs is niet concreet, omdat alternatieve interpretaties bestaan
2. Zijn aanleg om het verleden te interpreteren is niet correct

Fundamenten en principes in rechtstaat 17e eeuw gelegd door filosofen van sociaal contract: Thomas Hobbes, John Locke en Jean-Jacques Rousseau. Twee begrippen bij het sociaal contract centraal: natuurstaat en sociaal contract.

Natuurstaat = een toestand zonder regels, wetten, normen, rechten en plichten.
Sociaal contract = een metafoor en geeft antwoord op de vraag hoe de verhoudingen, grondrechten en plichten tussen burgers onderling en tussen burgers en overheid moeten worden geregeld. Het beschrijft aan welke eisen en voorwaarden moet worden voldaan om een ideale, veilige samenleving te realiseren waarin het natuurrecht op vrijheid en gelijkheid wordt gerespecteerd. Inhoud van dit contract afhankelijk van beeld van natuurstaat.

Thomas Hobbes: de controlesamenleving
Natuurlijke toestand is een staat van oorlog tussen iedereen. Als gevolg van onze natuurlijke eigenschappen en van de omstandigheden waaronder wij in de natuurstaat leven. Het menselijke bestaan is van nature hirarchisch en dat de adel van nature superieur is aan de burgers. De mens is voor hem een individu en als we willen begrijpen hoe de samenleving wordt gevormd moeten we daar beginnen en niet bij de gemeenschap. Ze gaan dus wel relaties aan maar alleen vanuit eigenbelang en zelfbehoud. We worden gedreven door wedijver en wantrouwen en een eindeloos verlangen naar macht. Oorlog van allen tegen allen houdt in dat er een permanente onzekerheid en dreiging is.
Natuurwetten:
1. Wij moeten streven naar vrede zolang daarop hoop is
2. Wij moeten bereid zijn het recht op het toe-eigenen van alle dingen neer te leggen en genoegen nemen met beperkte vrijheden
Dit is basis van sociaal contract. Naast afstand doen van vrijheid moeten we het tegelijkertijd overdragen aan een soevereine macht (koning, dictator, parlement). De soeverein hoeft zich niet aan de regels te houden want dat is in tegenspraak met zijn absolute macht. Als hij bedriegt mogen we in opstand komen.

John Locke: leven in een gemeenschap van goederen:
Liberale filosoof van de verlichting. Beeld van de natuurstaat is optimistisch en gaat uit van een onderlinge samenwerking die gebaseerd is op het idee dat mijn belang het belang van andere is. In de natuurlijke toestand zijn mensen volgens Locke vrij en onderling gelijk. Rechten als vrijheid en gelijkheid staan op de voorgrond.
Vrijheid = men kan binnen de grenzen van de natuurwet over onszelf en onze eigendommen beschikken. Betekent niet dat je mag doen wat je wil. Onze vrijheid wordt beperkt door de natuurlijke gelijkheid: wij mogen ons leven bepalen maar we mogen nier zomaar over anderen beschikken en hen aan ons ondergeschikt maken.
Natuurstaat van Locke: men leeft in vrede zonder gemeenschappelijk gezag. Het is een toestand van vrede, goede wil, wederzijdse hulpverlening en zorg voor elkaar.
De natuurstaat van Hobbes wordt daarentegen gedomineerd door vijandschap, kwaadwillendheid, geweld en onderlinge vernietiging.
Locke stelt dat men recht heeft op; leven, vrijheid en eigendommen hieronder vallen ook de natuurlijke bronnen die nodig zijn om te overleven. Maar dit is niet onuitputtelijk.
Locke noemt 3 bezwaren vd natuurstaat:
1. Eigenrichting: het is niemand vreemd om de natuurwet in zijn eigen voordeel uit te leggen
2. Een onpartijdige rechter ontbreekt die met gezag alle conflicten volgens de vastgestelde wetten beoordeelt
3. Een macht ontbreekt die uitspraken en veroordelingen ondersteunt door deze op een juiste manier uit te voeren.

Opvoeden is voor Locke het kind tot rede brengen. Hij ziet een pasgeboren kind als een tabula rasa een ongeschreven blad. Geeft echter wel toe aan de mogelijkheid van prenatale ervaringen en dat een kind aanleg kan hebben. Ouderlijke macht is voor Locke eerder het recht van een kind om beschermd en verzorgd te worden.

Jean-Jacques Rousseau: de algemene wil van het volk:
Volgens Rousseau ontstaat de oorlog juist op het moment dat we de natuurstaat verlaten. Niet in de natuurlijke toestand, maar in de maatschappij die wij hebben gemaakt staan we elkaar naar het leven. Men is in een natuurstaat vrij en onafhankelijk en heeft genoeg aan zichzelf. De natuurmens heeft groot belang voor welzijn en zelfbehoud. Echter is medelijden aanwezig voor lijdende mensen en dit zet rem op zijn grenzeloze verlangen naar eigen welzijn.
Hij onderscheidt de mens van het dier. Mensen handelen zich vrij en onafhankelijk en hebben een eigen inbreng. De mens kan zich tegen de natuur verzetten en heeft het vermogen om zich te vervolmaken. Dit vermogen was de reden om te geloven in de vooruitgang in de mensheid.
Natuurstaat van Rousseau: sprake van fysieke ongelijkheid, maar zodra wij ons van de natuurstaat losmaken, ontstaat een maatschappelijke ongelijkheid die zal toenemen naarmate de mens zich verder ontwikkelt.
Maatschappelijke ongelijkheid = dat de ene persoon meer voorrechten heeft dan de ander.
Als mensen gaan toe eigenen begint de ellende volgens Rousseau. Eigendom zorgt voor rivaliteit en vraagt om wetten en regels. Als gevolg krijgen we een idee van de voordelen van het aangaan van wederzijdse verplichtingen, maar het nakomen gebeurt enkel uit eigenbelang. Men geeft zijn vrijheid op je zal leven volgens het burgerlijke recht: als een slaaf.

De algemene wil van het volk: we dragen al onze rechten over aan de gemeenschap als geheel. En de gemeenschap aanvaardt iedereen met alles wat hij te bieden heeft als lid van die gemeenschap. Dit volk handelt rationeel en legt ook zijn belang vast in wetten. Bij opstelling van wet moet het volk zich laten leiden door de algemene wil die gericht is op het algemeen belang.
Hij bekritiseert degene die een kind als volwassenen behandelen, zonder rekening te houden met zijn natuurlijke ontwikkeling voordat hij volwassene wordt.

Hoorcollege 3
De wetenschapsfilosofie denkt na over wat wetenschap eigenlijk is. Ze houden zich bezig met wat is waar?. Twee taken in deze filosofie; de normatieve taak dat houdt in dat wetenschapstheorien overeenkomen met filosofische ideen, terwijl de beschrijvende betekent dat beschrijvingen moeten overeenkomen met hoe wetenschap daadwerkelijk wordt bedreven. Het werk van Thomas Kuhn, The Structure of Scientific Revolutions, heeft de nadruk van het eerste naar het tweede verschoven.
Scintisme = de acceptatie van wetenschappelijke kennis als de absolute waarheid (verlichting).

Onderscheid van kenmerken:
- Ontologische: tak van filosofie die gericht is op het begrijpen van wat iets is en het ontstaan ervan
- Epistemologische: de leer van de kennis. Hoe is het te kennen?
- Methodologische: de werkwijze van het onderzoek. Hoe is het te onderzoeken?
- Sociaal-filosofische: het verband tussen invloed van onderzoek en de omgeving. Hoe benvloeden het onderzoek en de omgeving elkaar?

Onderwerpen centraal in de wetenschapsfilosofie:
- Empirisme: de opvatting dat kennis wordt afgeleid van ervaring en waarneming. Wetenschappelijke uitspraken worden getoetst via empirische methoden, zoals experimenten en observaties
- Realisme en instrumentalisme: realisme ziet wetenschappelijke modellen als de werkelijkheid, terwijl instrumentalisme deze als handige instrumenten beschouwt
- Sociaal constructivisme: de opvatting dat wetenschappelijke theorien worden benvloed door sociale en politieke contexten
- Analyse en reductionisme: een analyse betreft de verdeling van waarnemingen en theorien in eenvoudigere concepten, terwijl reductionisme stelt dat alle domeinen van kennis uiteindelijk terig kunnen worden gebracht of verklaard kunnen worden door de principes van de natuurwetenschappen, zoals natuurkunde, scheikunde of biologie. Reductionisme gaat echter niet uit van simpele verklaringen, maar eerder het geloof dat de principes van de natuurwetenschappen de basis vormen voor begrip en verklaring van alle verschijnselen in de wereld.
- Inductie en falsificeerbaarheid: inductie vertrouwt op het principe dat als een theorie opgaat in alle waargenomen gevallen, het ook opgaat in vergelijkbare gevallen. De theorievorming rond het inductieprobleem is onderwerp van veel debat in de wetenschapsfilosofie: is inductie een rechtvaardig principe en zo ja hoe? Een andere manier om wetenschappelijke uitspraken te beoordelen obv logica, i dmv falsificeerbaarheid. Dit principe houdt in dar een wetenschappelijke uitspraak falsificeerbaar moet zijn om bruikbaar te zijn. Falsificeerbaar betekent dat het mogelijk moet zijn om onjuiste uitspraken aan te tonen, bijvoorbeeld door een experiment te doen. Door het gebruik van falsificeerbaarheid kan het inductieprobleem omzeild worden, aangezien geen sprake is van inductieve redeneringen.
- Coherentisme: uitspraken worden gerechtvaardigd door de samenhang met andere opvattingen. Het Scheermes van Ockham stelt dat de eenvoudigste verklaringen de voorkeur hebben.

Karl Popper (1902-1994): iets is pas waar als het niet te ontkrachten is.
The reconstruction the client = de wetenschap is geneigd om alleen maar te zoeken naar aanwijzingen die een theorie bevestigt. De verschijnselen die als bewijs gelden zijn ook wel de confirmation bias. Popper stelt dat kennis niet groeit door theorien te bewijzen maar door pogingen te doen om theorien te weerleggen. Men moet opzoek gaan naar de ontkrachting van een theorie, ofwel het falsificeren.
Popper legt nadruk op kritisch denken, hierbij 2 kwesties:
1. Het probleem van de inductie; inductie is dat de wetenschap uit waarnemingen van bijzondere gevallen tot algemene uitspraken komt. Deze methode ligt aan de basis van het empirisme. Hierdoor kan het zijn dat we alleen nog waarnemen wat aan onze verwachtingen voldoet.
Oplossing: zijn waarnemingen wel de uiteindelijke bron van kennis? Nee is zijn antwoord, de meeste beweringen die wij doen zijn niet op waarneming gebaseerd maar op wat we al weten uit kranten en studieboeken bijv. de empirist stopt deze regressie door erop te wijzen dat al die onderzoeken uiteindelijk gebaseerd zijn op waarnemingen. Volgens Popper heeft geen enkele bron van kennis autoriteit, noch onze waarneming, noch ons verstand. Volgens Popper is een goede wetenschappelijke theorie concreet, dus hoe concreter de theorie hoe meer die uitsluit en hoe beter de theorie te toetsen is en dus hoe wetenschappelijker.
2. Het onderscheiden van de wetenschap van de pseudowetenschap

Thomas Kuhn (1922-1996)
Bekend van zn boek de structiir van wetenschappe;ijke revoluties, waarin hij een streep zette door het idee dat er sprake was van een wetenschappelijke vooruitgang en groei van kennis. Hij onderscheidt verschillende wetenschappelijke fases: voorwetenschappelijke, normale en revolutionaire fase.

Normale fase: men is het eens over de grondslagen en het algemene begrippenkader obv wetenschappelijke experimenten die gedaan worden. Dat betekent niet dat men geen probleem of vragen heeft. Kuhn maakt een vergelijking tussen wetenschappelijk onderzoek en een kruiswoordpuzzel. De oplossing van de puzzel is gegeven, maar het antwoord moet nog gevonden woorden. De normale gaat dus uit van oplossen van puzzels, waarbij er sprake is van groei van kennis.
Paradigma = een conceptueel raamwerk waarop een wetenschap zich baseert; het geheel van waarden, overtuigingen en veronderstellingen. Het is een matrix die algemeenheden of uitdrukkingen bevatten waarover in het algemeen geen meningsverschillen bestaan. Daarnaast bevat het gemeenschappelijke waarden waaraan onderzoek moet voldoen. Het wisselen van paradigma gaat niet zomaar daarom spreekt Kuhn ook van een wetenschappelijke revolutie. Tijdens dit zal een debat ontstaan over welk paradigma juist is. Echter bestaat geen onafhankelijke standaard en kunnen paradigmas dus niet met elkaar vergeleken worden. Kuhn laat zien dat ook sociale, economische en politieke factoren een rol spelen. Uiteindelijk zal dus een moment komen dat men een nieuw model moet uitvinden, aangezien een theorie niet meer klopt (paradigm change). Dit is een deprimerend beeld want we komen niet verder. In die zin verkeren de sociale wetenschappen nog in een preparadigmatisch stadium.

Bruno Latour 1947-2022
Onderzoekt hoe wetenschap beoefend wordt en hoe de waarheid tot stand komt. Daarbij stelt hij de vraag hoe wetenschappen orde scheppen in de chaos van waarnemingen. Hij ontdekt door antropologisch te observeren dat de wetenschappelijke praktijk een netwerk is waarin zowel menselijke als niet-menselijke actoren een realiteit construeren.
Het eerste kenmerk van de actor-netwerkrelatie (ANT) is dat cultuur en natuur, subject en object met elkaar verweven zijn. Dit komt voor uit het constructivisme. Deze stroming gaat uit van het idee dat de wetenschap zowel een sociale als culturele activiteit is. Hij onderscheidt hiermee het constructivisme van het sociaal constructivisme. Het sociaal constructivisme beperkt het constructueren tot 1 materiaal: sociale of menselijke relaties. Latour stelt dat menselijke en niet-menselijke actoren de realiteit samenstellen.

Trudy Dehue (1951-heden):
Doet onderzoek naar de constructie van psychische aandoeningen. Hij laat zien welke gevolgen het heeft als men psychische stoornissen als onafhankelijke realiteit beschouwen en welke actoren in het construeren een rol spelen: het classificatiesysteem DSM, de politiek en de publieke opinie.
Entiteit = iets wat op zichzelf bestaat. Als je gaat handelen naar ADHD dan heet dat selffulfilling prophecy.

Gedragscodes zijn richtlijnen over hoe gehandeld moet worden. 5 principes:
1. Eerlijkheid: geen ongefundeerde claims
2. Zorgvuldigheid: het gebruik van wetenschappelijke methoden
3. Transparantie: voorzien van helderheid hoe data is verzameld en waarop deze gebaseerd is
4. Onafhankelijkheid: niet worden geleid door buiten-wetenschappelijke overwegingen
5. Verantwoordelijkheid: binnen de grenzen van het redelijk rekening houden met legitieme belangen van bij het onderzoek betrokken individuen

Wat gebeurt er als onderzoekers onder druk worden gezet om goede resultaten te krijgen?
1. Publication bias: hoe beter het wetenschappelijk tijdschrift, hoe meer bijzondere dingen gedeeld willen worden. Ze publiceren alleen de opmerkelijke dingen hierdoor ontstaat een file-drawer problem; data zonder significante resultaten worden in een laatje gestopt en nooit gepubliceerd
2. Lack of replication: onderzoekers willen liever geen replicatie van onderzoek doen. Cultuur is zo gecreerd dat men grote dingen wil ontdekken vanwege prestatiedruk
3. Changing the hypothesis: onderzoekers hebben de neiging om de oorspronkelijke hypotheses van het onderzoek te veranderen, zodat de hypotheses aansluiten op de resultaten
4. P-hacking: onderzoekers zijn geneigd om een onderzoek heel vaak te herhalen totdat de resultaten significant zijn en zij per ongeluk iets vinden
5. Low statistical power: een lage kans dat de gevonden resultaten significant zijn, doordat de resultaten vertekend zijn door willekeurige en systematische fouten (sloppy science)
6. De cultuur van publish or perish: de cultuur waarbij men geacht wordt om te publiceren om een goede carrire te maken, het liefst met goed onderzoek. Gaat hand in hand met het gevolg dat er minder erkenning is voor replicatieonderzoek.

Verandering: nadruk op kwaliteit, stimulering van open science en stimulering van academisch leiderschap.

Positieve oplossing (boek: the 7 deadly sins of psychology): pre-registratie, belonen van replicatieonderzoek, open science en aanpakken van prestatiecultuur. Een paradigm shift moet plaatsvinden om te veranderen.
. De oefenexamen moet geschreven zijn in de Nederlandse taal. Onderin staan de antwoorden. Het aantal vragen dat het oefenexamen moet bevatten is 30.

Antwoord gegenereerd door AI Antwoord rapporteren

Stel een studievraag en wij proberen hem zo goed mogelijk te beantwoorden.

Stel een vraag
 
Inloggen via e-mail
Nieuw wachtwoord aanvragen
Registreren via e-mail
Winkelwagen
  • loader

Actie: ontvang 10% korting bij aankoop van 3 of meer items! Actie: ontvang 10% korting bij aankoop van 3 of meer items!

Actie: ontvang 10% korting bij aankoop van 3 of meer items!

loader

Ontvang gratis €2,50 bij je eerste upload

Help andere studenten door je eigen samenvattingen te uploaden op Knoowy. Upload ten minste één document en krijg gratis € 2,50 tegoed.

Upload je eerst document