Studiebot antwoord

Vraag gesteld door: Maravdlaar13082002 - 4 maanden geleden

Maak een oefenexamen van de volgende tekst: Hoofdstuk 1
Gert Biesta. Kernfuncties in 3 begrippen
Kwalificatie: Het zich eigen maken van kennis.
Socialisatie: het voorbereid worden op een leven als lid van een gemeenschap met eigen tradities, gewoonten, regels en praktijken. Bewust en onbewust cultuurkenmerken van een groep overnemen.
Subjectivering: de vorming van een persoon. De vraag stelt: is wat ik wens ook wenselijk voor de wereld om mij heen? Dus niet allen dit is wat ik wil maar ook ik en mijn wereld.

Visies op taalonderwijs
Traditioneel taalonderwijs: ligt de nadruk op schriftelijke vaardigheden, en daarbinnen op vormaspecten. Grammatica is belangrijk. Je leert de schrijfwijze van woorden. Aparte lessen voor technisch lezen, begrijpend lezen en vrij lezen.

Thematisch-cursorisch taalonderwijs: vooral taal leren door taal te gebruiken in zinvolle gebruikssituaties. Zoveel mogelijk vanuit themas.

Taal bij alle vakken: taal is meer dan een materie, doormiddel van taal kun je leren. Klassikaal verband of in kleinere groepen.

Communicatief taalonderwijs: leerlingen leren om goed mondeling en schriftelijk te communiceren. Minder naar de correctheid en meer naar het tot stand komen van de communicatie. Veel werken met zender boodschap (tekst) ontvangers. Rele situaties die zich ook buiten school voordoen

Whole-languagebenadering: taal wordt als geheel aangeboden. Taalronde, waarin vertellen, luisteren, schrijven en lezen in samenhang ervaren en geleerd worden. Alle leerlingen hebben iets te vertellen.

Strategisch taalonderwijs: strategien leren. Stappenplannen die ze kunnen volgen.

Taakgericht taalonderwijs: taken die leerlingen zelf interessant vinden. Wat leerlingen zelf ontdekken blijft hangen.

Interactief taalonderwijs 3 pijlers:
1. Betekenisvol leren: leren is een actief proceskennis van taal en van de wereld voortdurend opnieuw organiseren op basis van het taalaanbod. Experimenteren en feedback krijgen van hun omgeving.
2. Sociaal leren: door gesprekken te voeren met volwassenen en leeftijdsgenoten ontdekken leerlingen de betekenis en functie van gesproken en geschreven taal. Samenwerkend leren.
3. Strategisch leren: strategische manieren om bepaalde taalproblemen op een efficinte wijze op te lossen. Vooral leerlingen die moeite hebben met leren.

Reflecteren op functies van taal:
- Communicatieve functie: hoe spreek je onbekenden aan
- Conceptualiserende functie: welke synoniemen zijn er voor het woord leuk.
- Expressieve functie: hoe kan ik de tekst spannender maken

4 taaldomeinen:
1. Mondelinge taalvaardigheid
2. Lezen
3. Schrijven
4. Begrippenlijst en taalverzorging

Incidenteel: leren speelt spontaan plaats. Onbedoeld.
Intentioneel: als een kind er bewust voor kiest via ontdekkingen, bevragen van anderen, uitleg van anderen enz. ook als ze bewust nieuwe vaardigheden leren.

Instructief: waarbij leerlingen via instructie iets wordt geleerd en ze via oefeningen moeten inoefenen wat aan de orde kwam
Constructief: waarbij de leerkracht ingaat op de leervragen van de leerlingen en de ankers taalactiviteiten laat uitvoeren. Bv een thema, een verhaal, een film of uitstapje. Routines.

Summatieve toets: wat de leerling na een bepaalde periode beheerst. Je kunt er voor zakken of slagen.
Formatieve toets: wat de leerling van een bepaald onderdeel beheerst. Geen punt.
. De oefenexamen moet geschreven zijn in de Nederlandse taal. Onderin staan de antwoorden. Het aantal vragen dat het oefenexamen moet bevatten is onbeperkt.

Antwoord rapporteren