Studiebot antwoord

Stel een vraag ›
 
Vraag gesteld door: sannervandijk - 6 maanden geleden

Maak een oefenexamen van de volgende tekst: De vijf functies van de huid:
Bescherming
Temperatuurregulering
Vorming en opslag van voedingsstoffen
(in de epidermis wordt D3 gevormd)
Zintuigelijke gewaarwording
Uitscheidding en afscheiding

Lagen van de huid:
Epidermis(Opperhuid);
Stratum Corneum(hoornlaag)
Deze laag wordt ook de hoornlaag genoemd. Hierboven zitten de bacterin van je huid.
(Stratum Lucidum(doorzichtige laag))
(Komt alleen voor bij de dikke delen van je huid zoals je voet of palm)
Stratum granulsum(korrelige laag)
Cellen delen zich niet meer in deze laag. Hier word het eiwit keratine gemaakt, dat zorgt voor een waterbestendige en slijtvaste laag. Keratine zorgt ook voor bijvoorbeeld hoeven of nagels
Stratum spinosum
Bevatten Melanocyten
Stratum Basale
Is de laag waar de nieuwe cellen gevormd worden. Migreren naar boven en worden daarbij platter, doordat er alleen doorbloeding is in deze laag sterven de cellen in de lagen hierboven langzaam af

De receptoren in de huid;
Koud receptoren
Hitte receptoren
Sensor voor sterke druk
Sensor voor lichte druk
Pijnsensor

De epidermis bevat 2 soorten pigmentatie; Caroteen en Melanine. Caroteen is een oranjegele kleurstof die omgezet kan worden in vitamine A, dit is nodig voor de onderhoud van dekweefsels en voor synthese van lichtgevoelige stoffen in het oog. Melanine is een pigment dat door melanocyten wordt gevormd, van melanine is er een roodgele vorm en een donker bruine vorm. De vorming van melanine wordt gestimuleerd bij zonlicht. Door uv-straling wordt vitamine d3 bevordert maar het kan ook de huid beschadigen. Hier helpt melanine bij door uv-straling te absorberen. Uv-straling kan ook de fibroblasten beschadigen waardoor de huid eerder gaat rimpelen, en er kan huidkanker ontstaan door het beschadigen van chromosomen.

Als vaten dilateren wordt het zuurstofrijke bloed opvallender, bijvoorbeeld als de lichaamstemperatuur stijgt. Als vaten vernauwen als iemand bijvoorbeeld bang is dan wordt de huid bleker. Tijdens een afname van de zuurstof naar de huid zal de huid eerst donkerder worden en daarna blauw-bleek eruit zien (Cyanose).

Carcinomen van het plaveiselepitheel is een kanker waar de buitenste cellen van het epitheel betrokken zijn
Maligne melanomen bij deze soort kanker groeien de melanocyten en verspreiden zich door het lymfestelsel, deze soort begint meestal als moedervlek

Dermis(Cutis)(Lederhuid);
Bevat Fibroblasten, die zorgen voor de productie van stoffen waardoor de huid stevig blijft (waaronder collageen). Je kan in de dermis ook mestcellen/mastocyten vinden, die zijn belangrijk bij het immuunsysteem. De dermis bevatten capillairen die doorgaan tot de basale laag

De epidermis en dermis worden aan elkaar verbonden door de huidpapillen van de dermis en de epidermis kam. Door de grootte van het oppervlak is de verbinding sterker dan bij een "platte" verbinding.

De dermis bestaat uit twee lagen:
De papillaire laag;
Vernoemd naar de huidpapillen, bestaat uit bindweefsel. Deze laag voedt en ondersteund de epidermis, bevat haarvaten, lymfevaten en sensorische neuronen

De reticulaire laag;
Bestaat uit dicht bindweefsel opgebouwd uit elastische vezels (bieden stevigheid) en collagene vezels(beperken buigzaamheid voor minder kans op beschadigingen)

De twee lagen zijn niet duidelijk begrenst door de in elkaar geweven collagene vezels. Zo ook met de subcutane (onderhuid) laag.

Beide lagen van de dermis krijgen signalen van de rest van het lichaam door de bloedvaten, zenuwen en de lymfevaten.

Subpapillaire plexus; kleine bloedvaten in de papillaire laag die de haarnetten tussen de dermis en de epidermis aan bloed voorziet

Dermatitis; ontsteking van de huid (voornamelijk) in de papillaire laag

De hypodermis(subcutane laag) is een bindweefsellaag die vooral uit vetten bestaat.

Haren
De haarfollikels lopen tot diep in de dermis/in de subcutane laag door. De haren worden gevormd door herhalende celdeling door stamcellen dichtbij de haarpapil, als de dochtercellen door verdere deling door naar het oppervlak worden geduwd verhoornen de cellen en sterven ze af (ongeveer halverwege naar het huidoppervlak). Dit punt is de grens tussen de haarwortel en de haarschacht.

Haren hebben een centraal merg dat uit zacht keratine bestaan met daar omheen een laag schors en een buitenste schublaag van keratine

Een haarcyclus duurt ongeveer 4 tot 10 jaar, de helft voor groeien en de andere helft is een rustfase. Door het groeien van een nieuwe haar valt de oude uit en begint het proces opnieuw.

Haren hebben verschillende gebruiken; beschermen tegen uv-licht en schokken van het omliggende milieu, warmte-isolatie, in de neusholtes, gehoorgangen en als wimpers beschermt het tegen bacterin en vreemde deeltjes.
Verder is er ook een sensorische zenuw verbonden aan de haar, hiermee is de haarschacht gevoelig genoeg om een beweging op te merken.

De haarspier is opgebouwd uit een bundel gladde spieren, elke haarspier kan 1 haar bewegen
Haarkleur wordt opgebouwd uit een mix van roodgele en donkerbruine melanine, de kleur wordt bepaald door genen en ouderdom

Talg en zweetklieren
De meeste talgklieren geven de wasachtige substantie genaamd talg af. Talgfollikels zijn talgklieren die hun talg direct op de huid afgeven.

Apocriene zweetklieren staan zweet af die een voedingsbron is voor bacterin, die zorgen dat de lucht wordt versterkt.

Merocriene zweetklieren zijn kronkelige klieren die hun product direct op het oppervlak van de huid afgeven. Ze vormen transpiratie vocht, een waterig klierproduct.

Adstringentia; stoffen die de huid en de uitmondingen van de zweetklieren doen samentrekken, daardoor neemt de afgifte van alle zweetklieren af.

De nagelplaat bedekt het nagelbed. Nagelvorming vindt plaats in de nagelwortel die is bedekt door de nagelriem.
Nagels zijn hard omdat ze zijn opgebouwd met keratine.

De huid regenereert in 4 fasen; ontstekingsfase, migratiefase, proliferatie fase en de littekenvorming

Kleine samenvatting; huid is goed voor;
1. het is een barrire tegen bacterin, uv-straling en trauma
2. het heelt wonden
3. het produceert vitamine d door synthese
4. het helpt met sensaties, ook een onderdeel wat helpt bij bescherming
5. het zorgt voor de regulering van temperatuur
6. het help met secretie van stoffen uit het lichaam

Je kan het zenuwstelsel in 2 delen opdelen; het centraal zenuwstelsel(CZS) en het perifere zenuwstelsel(PZS)
CZS bestaat uit de hersenen en het ruggenmerg, de PZS bestaat uit de hersenzenuwen en de ruggenmerg zenuwen
Het PZS brengt signalen naar het CZS toe en voert opdrachten uit die het terugkrijgt
Het afferente deel vangt signalen op van zintuigen, zowel in het externe als interne milieu.
Het efferente deel vervoert motorische opdrachten om uit te voeren, ook dit kan je in tween delen;
Somatische zenuwstelsel(SZS)(Willekeurig)
Autonome zenuwstelsel(AZS)(onwillekeurig)

Er zijn twee typen cellen in het zenuwweefsel; neutronen en neurogliagliacellen)
Neutronen hebben 3 soorten;
Sensibele neuronen; geleiden verkregen informatie naar het CZS
Motorische neuronen; stimuleren of modificeren activiteiten van perifere weefsels
Schakelneuronen; kunnen tussen de sensibele en motorische neuronen zitten, vertalen de boodschap naar een actie

Een sensibel neuron heeft een cellichaam, dendriet(vangt de signalen op(web van "takken")), axon(een lijn met aan het eind een web van takken)

Je hebt 3 soorten sensibele neuronen;
Multipolair (dendrieten aan de celkern, een axon aan de celkern)
Unipolair (dendrieten lopen door in de axon, celkern hangt aan de zijkant)
Bipolair (dendrieten lopen door in de axon maar de celkern zit in het midden)

Er zijn 2 typen somatische zintuigen;
Externe receptoren; leveren informatie van het uitwendige milieu (bijvoorbeeld; pijn, druk, temperatuur, reuk, zicht, evenwicht en gehoor.
Proprioceptoren; registeren de positie van gewrichten en skeletspieren. Interne receptoren registeren activiteiten binnen in het lichaam, de activiteiten van het spijsverterings-, ademhalings-, bloedvaten-, uitscheidings-, en voortplantingsstelsel.

Motorische neuronen geleidden impulsen van het CZS naar de andere weefsels, organen of orgaanstelsels. De verbonden doelcellen heten effectoren. Skeletspieren die na stimulatie samentrekken zijn bijvoorbeeld zulke effectoren.

2 soorten motorische neuronen;
Somatische motorische neuronen; zijn van het somatische zenuwstelsel en zijn verbonden met de skeletspieren
Viscerale motorische neuronen; zijn van het autonome zenuwstelsel en zijn verbonden met alle andere effectoren

Neuroglia vormen de helft van de zenuwcellen, zowel in het CZS en PZS
Neuroglia in het CZS;
Astrocyten; stervormige cellen die de bloed-hersenbarrire (isoleert het centraal zenuwstelsel van de algemene bloedsomloop van het lichaam) handhaven. De uitlopers omklemmen haarvaten, en zorgen dat chemische stoffen afgegeven worden waardoor de haarvaten van het CZS ondoorlaatbaar worden. Hierdoor kunnen bijvoorbeeld hormonen en aminozuren niet in contact komen met neuronen en ze hierdoor storen. Ook vormen astrocyten een raamwerk voor neuronen en dragen ze bij aan het repareren van beschadigde zenuwen
Oligodendrocyten; de uiteinden van de cellen zijn gewikkeld rondom axonen, waardoor de axonen worden gewikkeld in myeline. Myeline dient als isolators en verhoogt het actiepotentiaal. Een axon die (door vele oligodendrocyden) is bedekt door myeline wordt gemyeliniseerd genoemd. De openingen tussen de uitlopers worden insnoeringen genoemd. De witte stof van het zenuwstelsel bestaat uit vooral gemyeliniseerde axonen. Gebieden die cellichamen, dendrieten en ongemyeliniseerde axonen bevatten vormt de grijze stof
Microgliacellen; de kleinste en minst talrijke cellen in het CZS. Het zijn fagocyterende cellen die zijn ontstaan uit witte bloedcellen en in het CZS zijn beland. Ze verrichten beschermende functies zoals insluiten van cel fragmenten en ziekteverwekkers.
Ependymcellen; bekleden de holten in het CZS die met cerebrospinale vloeistof zijn gevuld. Deze holten zijn het centrale kanaal van het ruggenmerg en de ventrikels van de hersenen. De bekleding van deze epitheelcellen wordt het ependym genoemd. In sommige delen van de hersenen vormt het ependym CSF en op andere plaatsen helpen de trilharen op de cellen bij de circulatie van deze vloeistof in en rond het CZS

Neuroglia in het PZS;
Satellietcellen; omgeven en ondersteunen cellichamen (ongeveer hetzelfde als de astrocyten in het CZS)
Schwann-cellen(neurolemmocyten); de cellen omgeven elke axon buiten het CZS, het buitenste oppervlak van een omgeven axon wordt een neurilemma genoemd.
In het PZS bevind grijze stof in de ganglia, en bevat de witte stof axonen die samen gebonden zijn in zenuwen. Een zenuw kan zowel motorische als sensibele axonen bevatten.
In het CZS is een gedeelte het hersenoppervlak bedekt met grijze hersenschors(neurale cortex). Een kolom bevat meerdere banen, een baan bevat meerdere axonen die een gezamenlijke bestemming en functie hebben. Banen in het CZS kunnen zowel uit witte als grijze stof bestaan.

Het membraanpotentiaal van een zenuwcel in rust is het evenwicht tussen opname natriumionen en de afgifte van kaliumionen. Het membraanpotentiaal van een ongeprikkelde cel heet het rustpotentiaal
Een actiepotentiaal ontstaat wanneer het membraan tot een drempelwaarde depolariseert

Een synaps is de plaats waar de neuron communiceert met een andere cel met behulp van neurotransmitters. De synaps waar neuronen met andere celtype in verbinding staan is een neuro-effector-verbinding.
Synaps tussen 2 neuronen -> zenuwimpuls bij synapsknop -> zendende neuron/presynaptische neuron -> ontvangende neuron/postsynaptische neuron

De kleine ruimte tussen neuronen word de synapsspleet genoemd.

Cholinerge synapsen geven ACh af, ACh wordt in de synapsspleet afgebroken tot AChE
De gebeurtenissen bij een cholinerge synaps;
Een actiepotentiaal komt aan een depolariseert de synapsknop
Ca2+ komt van de synapsspleet de cel binnen en veroorzaakt de exocytose van Ach
Cerebrum
Diencephalon
Pons Middenhersenen Cerebellum
Medulla oblongata
ACh bind zich aan receptoren en depolariseer de postsynaptisch membraan
ACh wordt verwijderd door AChE

Norepinefrine(NE/NA); veelvoorkomende neurotransmitter en belangrijk in de hersenen en in delen van het autonome zenuwstelsel, synapsen waar deze neurotransmitter word afgegeven worden adrenerg genoemd.

De neurotransmitters dopamine, gamma-aminoboterzuur(GABA), en serotonine werken in het CZS. Ook heb je de gassen stikstofoxide en koolmonoxide die 2 belangrijke neurotransmitters zijn.

Een neuronale groep is een groep onderling verbonden schakelcellen die een specifiek doel hebben. Door de output van een groep kan de output van een andere groep worden beperkt of gestimuleerd.

Bij divergentie verspreid informatie vanuit een neuron naar een of meerdere neuronen of van een groep naar een of meerdere groepen. 1->3 anderen
Bij convergentie zijn verschillende neuronen verbonden met hetzelfde postsynaptisch neuron. 4->1

Het CZS bestaat uit de hersenen en het ruggenmerg. De hersenvliezen (meningen) beschermen het ruggenmerg en de hersenen. De craniale meningen bevatten de lagen(van buiten naar binnen);
Dura mater
Arachnoidea
Pia mater

Deze lagen lopen door in de spinale meningen(de vliezen van het ruggenmerg)
De dura mater omgeeft de hersenen en het ruggenmerg. De spinale dura mater is van de wervelkolom gescheiden door de epidurale ruimte(geheugensteun->epidural). De craniale dura mater heeft 2 lagen en is met de buitenste laag met het beenvlies van de schedel vergroeid.

Cerebrospinale vloeistof werkt als schokbreker en als diffusie medium voor opgeloste gassen

Het ruggenmerg heeft 31 segmenten die elk zijn verbonden met een paar spinale ganglia met dorsale wortels en ventrale wortels.
De witte stof bevat gemyeliniseerde en ongemyeliniseerde axonen, de grijze stof bevat cellichamen van neuronen en gliacellen. De uitlopers van de grijze stof naar het buitenste oppervalk van het ruggenmerg worden hoorns genoemd.

Het volwassen brein bestaat uit 6 delen; het cerebrum, diencephalon, middenhersenen, pons, medulla oblongata en het cerebellum.
De centrale doorgang in de hersenen vormt vier compartimenten, de ventrikels.
CSF circuleert vanuit de ventrikels en het centrale kanaal van het ruggenmerg naar de subarachnodale ruimte van de vliezen die het CZS omgeven

Bewuste gedachten, verstandelijke functies en het geheugen zetelen in het cerebrum waar ook motorische patronen ontstaan. De hersenschors van de grote hersenen bevat gyri (verhoogde randen) die door sulci(ondiepe instulpingen) of fissuren(diepe groeven). De longitudiale fissuur scheidt de twee hemisferen. De centrale sulcus markeert de grens tussen de frontaalkwab en de paritaalkwab. Andere sulci vormen de begrenzing tussen de temporaalkwab en de occipitaalkwab.

Je hebt de precentrale gyrus en de postcentrale gyrus, de scheiding zit diagonaal naar rechts met de precentrale gyrus aan de voorkant van de hersenen.

Elke hersenhelft ontvangt sensorische informatie vanuit en genereert motorische impulsen naar de tegenovergestelde zijde van het lichaam.
De corpus callosum verbind de twee hersenhelften

De primaire motorische schors van de precentrale gyrus stuurt willekeurige bewegingen aan.
De primaire somatosentorische schors van de postcentrale gyrus ontvangt informatie van aanraking-, druk-, pijn-, en temperatuurzintuigen.
Verschillende associatiegebieden hebben het vermogen om sensorische informatie te begrijpen en een motorische reactie te cordineren.

De linkerhelft van de hersenen zijn meestal de dominantie hersenhelft en bevat het gebied van Wernicke (belangrijk bij het begrijpen van taal) en het gebied van Broca(het spraakcentrum), beide verantwoordelijk voor taalvaardigheden. De rechterhersenhelft (representatieve hersenhelft) houdt zich bezig met ruimtelijke relaties en analyses.

Een electro-encefalogram (EEG) is een grafiek van de hersengolven.

Basale kernen zijn betrokken bij automatische motoriek, expressieve motoriek en procedureel leren, ze liggen in de centrale witte stof.

Het limbische systeem heeft een aantal functies, waaronder de regeling van het gedrag, het langetermijngeheugen, leren, de motivatie en emotie. Het bestaat onder andere uit de hippocampus(geheugen en leren), en het corpus mammillare(reflexbewegingen bij het eten). Het limbische systeem koppelt de bewuste, intellectuele functies van de cerebrale cortex met de onbewuste en autonome functies van de hersenstam.

Het diencephalon bevat de schakelcentra die nodig zijn om bewuste en onbewuste sensibele en motorische banen te integreren. Het diencephalon bevat het epithalamus, de thalamus en de hypothalamus. De epithalamus bevat de pijnappelklier, de epifyse en de plexus choroideus (netwerk van bloedvaten dat CSV vormt). De thalamus is het laatste schakelpunt voor sensorische informatie. De hypothalamus bevat belangrijke centra voor aansturing en integratie. Dit deel kan emoties en gedragsdriften opwekken, activiteiten van het zenuwstelsel en hormoonstelsel cordineren, hormonen afscheiden, willekeurige en autonome functies cordineren en de lichaamstemperatuur reguleren.

Er wordt weinig sensorische informatie doorgegeven naar de hersenschors, de rest gaat naar de basale kernen en de centra in de hersenstam.

Drie gebieden vormen de hersenstam; de middenhersenen, pons en de medulla oblongata(koppel met het ruggenmerg).
De middenhersenen verwerken auditieve en visuele informatie en genereren onwillekeurige, somatische motorische reacties bevatten het reticulaire activeringssysteem(RAS) dat van directe invloed is op het hersenschors.
De pons verbind het cerebellum met de hersenstam en is betrokken bij somatische en visceromotorische regulering
De medulla oblongata schakelt sensorische informatie door en reguleert autonome functies.

Cerebellum; zijn de kleine hersenen en registreert de stand van de houdingsspieren van het lichaam en programmeren onwillekeurige bewegingen.

De pedunculus cerebellaris bevat banen die de kleine hersenen met de hersenstam, de grote hersenen en het ruggenmerg verbinden.

Het PZS bestaat uit 12 hersenzenuwen en 31 ruggenmergzenuwen. De belangrijkste zijn 1,2,8 en 10
1 n. olfactorius; krijgt informatie van de reukzintuigen.
2 n. opticus; krijgt optische informatie van de ogen.
8 n. vestibulocochlearis; bevat de vestibularis die het evenwicht, de houding en de beweging registreert en de cochlearis die gehoorinformatie registreert.
10 n. vagus; gemengde zenuw die van groot belang is voor de autonome regulering van de viscerale functies en verschillende motorische onderdelen heeft.

Er zijn 8 cervicale zenuwen, 12 thoracale zenuwen, vijf lumbale zenuwen, vijf secrale zenuwen en een coccygeale zenuw.
Elk paar innerveert een gebied van het lichaamsoppervlak dat een dermatoom wordt genoemd.

Een zenuwplexus is een onderling verbonden zenuwnetwerk. De 4 grote plexus'sen; cervicalis, brachialis, lumbalis en sacralis. De laatste twee kunnen worden samengevoegd tot lumbosacralis.

De reflexboog is de baan van een prikkel

Een monosynaptische reflex is de eenvoudigste reflexboog, waarbij een sensibel neuron direct via een synaps is verbonden met een motorisch neuron dat werkt als verwerkingscentrum.
Bij polysynaptische reflexen zit er minstens een schakelcel tussen de sensibele neuron en een motorische neuron.

Het autonome zenuwstelsel cordineert werking van het hart en de bloedvaten, ademhaling, spijsvertering, uitscheiding en voortplanting.
Preganglionaire neuronen in het CZS hebben axonen die via synapsen zijn verbonden met ganglionaire neuronen in de autonome ganglia.

Het sympathisch zenuwstelsel is het fight-or-flight systeem
De algemene zintuigen zijn; temperatuur, pijn, aanraking, druk, trilling en proprioceptie (regeling kracht en druk in lichaam en bewust zijn van lichaam).
Speciale zintuigen zijn; reuk, smaak, gezichtsvermogen, evenwicht en gehoor.

Een zenuwcel is een cel die een signaal naar het CZS geleidt bij een prikkel, de eenvoudigste zenuwcellen zijn vrije zenuweinden. De ingewikkeldste hebben speciale structuren die isoleren tegen alle prikkels behalve een.

Adaptatie; een afname van de gevoeligheid van een zenuw door constante prikkeling.

Nociceptoren reageren op uiteenlopende prikkels die meestal het gevolg zijn van weefselbeschadigingen. Hierdoor kan snelle pijn/stekende pijn of trage pijn/brandende pijn ontstaan.
Het waarnemen van pijn in gebieden van het lichaam die niet werkelijk worden geprikkeld, wordt gerefereerde pijn genoemd.
Mechanoreceptoren reageren om fysieke veranderingen, baroreceptoren reageren op drukverschillen in bloedvatwanden.

De belangrijkste tastzintuigen zijn zenuwuiteinden van de haarwortels, tactiele schijfjes, lamellaire schijfjes, bolvormige lichaampjes, en tastlichaampjes.

Chemoreceptoren regristeren de chemische samenstelling van lichaamsvloeistoffen.

De reukorganen bestaat uit een reukepitheel dat reukcellen (neuronen die gevoelig zijn voor chemische stoffen die in het slijm op het oppervlak zijn opgelost) bevat ondersteunende cellen en stamcellen.

Smaakzintuigcellen zijn gegroepeerd in smaakknopjes, elk smaakknopje bevat smaakcellen waarop smaakharen aanwezig zijn. Smaakknopjes liggen naast smaakpapillen, randen op het epitheel van het bovenste oppervlak van de tong. De primaire smaakgewaarwordingen zijn zoet, zout, zuur en bitter, ook zijn er zintuigcellen voor umami en water.

De accessoire structuren van het oog zijn de oogleden en de daarmee verbonden exocriene klieren, het oppervlakkig epitheel van het oog, structuren die traanvocht produceren en verwijderen en de extrinsieke oogspieren.

Een epitheel dat bindvlies of conjunctiva wordt genoemd bedekt het grootste deel van de uitwendige oppervlak van het oog, behalve de doorzichtige cornea(hoornvlies)

De traanklier bevochtigd het bindvlies; het traanvocht bevat lysozym (dood bacterin)
Traanvocht komt via de traanbuizen, de traanzak en de nasolacrimale buis in de neusholte.
De oogbewegingen worden gereguleerd door zes oogspieren, een elke 90 graden en twee om het oog.

Het oog heeft drie lagen; een buitenste vezelige laag, een vaatvlies en een diepe inwendige laag. Het grootste deel van het oogoppervlak is bedekt door de sclera(harde oogvlies), dat doorloopt in de cornea. Beide lagen maken deel uit van de fibreuze laag.
De vasculaire laag bestaat uit het vaatvlies, de iris en het straalvormig lichaam. De iris vormt de grens tussen de voorste en achterste oogkamer en reguleert de hoeveelheid licht dat het oog binnenkomt.

De retina(netvlies) bestaat uit een buitenste gepigmenteerde laag en ene binnenste neurale laag. De neurale laag bevat twee typen beeldvormende fotoreceptoren, staafjes en kegeltjes. Kegeltjes zijn dicht opeengepakt in de gele vlek (gebied met het scherpste zicht). Er zijn 3 soorten kegeltjes; rode, groene en blauwe kegels.

Kegels zijn verantwoordelijk voor zien in daglicht, staafjes zijn voor zien in het donker. Kegels hebben een minimum hoeveelheid inkomend licht.

Vanuit de lichtzintuigen wordt de informatie doorgeschakeld naar bipolaire cellen, vervolgens naar de ganglioncellen (neuronen die in de middelste laag van de retina zitten).

Kamervocht circuleert binnen het oog en komt daarna terug in de bloedsomloop.

De lens die door lensbandjes op zijn plaats wordt gehouden, zorgt ervoor dat er een scherp beeld op de lichtzintuigencellen valt. Licht wordt gebroken als het door de cornea en de lens valt, de lens veranderd van vorm om een scherp beeld op het netvlies te krijgen.

De axonen van de ganglioncellen in de retina komen in de blinde vlek bij elkaar en verlaten het oog in de vorm van een oogzenuw. De informatie komt uit bij de thalamus aan beide kanten van de hersenen, vanuit daar gaat het naar de visuele schors van de achterhoofd kwab die een sensorisch kaart van het gezichtsveld bevat.

De gewaarwording van het evenwicht en het gehoor zijn van de zintuigcellen van het binnenoor. De compartimenten van het binnenoor bevatten endolymfe.
Het uitwendige oor bevat de oorschelp en eindigt bij het trommelvlies. Het middenoor bevat de gehoorbeentjes en is via de buis van Eustachius verbonden met nasofarynx. Het vestibulum gaat over in de cochlea. De axonen in het vestibulum zijn onderdeel van het nervus vestibulocochlearis (V8).
De haarcellen liggen in het spiraalorgaan. Drukgolven vervormen het basilaire membraan en duwen de haarcellen van het orgaan van Corti tegen het tectoriale membraan.

De cellichamen van het sensibele neuronen bevinden zich in het ganglion cochlaire van de cochlea. Afferente vezels van deze neuronen vormen de nervus cochlearis die een synaptische verbinding vormt bij zijn nucleus cochlearis links of rechts.

Onderdelen van het beenderenstelsel hebben vele functies zoals het bieden van een raamwerk of skelet voor de lichaamshouding en het mogelijk maken van nauwkeurige bewegingen. De belangrijkste functies van het beenderenstelsel zijn versteviging, opslag van mineralen en vetten, productie van bloedcellen, bescherming en aanhechting van spieren waardoor een hefboomwerking mogelijk is.

Er zijn 4 soorten beenderen; lange-, korte-, platte- en onregelmatige beenderen.
Kenmerkend voor lange beenderen zijn de aanwezigheid van een diafyse, twee epifysen en een centrale mergholte.
De twee typen beenweefsel zijn compact beenweefsel en spongieus beenweefsel. Een bot is omgeven door een periost en van binnen bekleed met een endost.
Beide typen bevatten osteocyten(botcellen) in lacunen(holten). Lamellen zijn lagen verkalkte matrix, onderling verbonden door canaliculi(kleine kanalen).

De eenvoudigste functionele eenheid van compact beenweefsel is het osteon, dat botcellen bevat die rond het centraal kanaal zijn gelegen.
Spongieus weefsel bevat botbalkjes, vaak in een open netwerk.
Compact beenweefsel bevindt zich daar waar belasting uit slechts weinig verschillende richtingen afkomstig is; spongieus bevindt zich daar waar het bot weinig wordt belast of waar het juist uit vele richtingen wordt belast.

In beenweefsel bevinden zich naast botcellen bijvoorbeeld osteoclasten. Osteoclasten vormen de matrix bij het proces van ossificatie. Osteoclasten lossen de benige matrix op via het proces van osteolyse of resorptie.

Een botmarkering is een deel van het oppervlak van een bot met een specifieke functie. Botmarkeringen kunnen worden gebruikte om specifieke beenderen te beschrijven en te herkennen. Het axiale skelet kan worden onderverdeeld in de schedel met de accessoire beenderen(waaronder de gehoorbeentjes en het tongbeen), de ribbenkast(die bestaat uit de ribbenkast en het borstbeen) en de wervelkolom.
Het skelet van ledematen bestaat uit de beenderen van de ledenmaten en de schouder- en bekkengordel.

Onbeweeglijke botverbindingen zijn synartrosen, enigszins beweeglijke botverbindingen zijn amfiartrosen en botverbindingen die vrij kunnen bewegen zijn diartrosen.

De benige oppervlakken die bij diartrosen of synoviale gewrichten zijn met gewrichtskraakbeen bedekt, worden met synoviaal vocht gesmeerd en zijn door een gewrichtskapsel omgeven. Andere voorbeelden van onderdelen van een gewricht zijn onder meer de meniscus, vetkussentjes en verschillende ligamenten (banden).

Verschillende bewegingen die mogelijk zijn;
Flexie; buigen
Extensie; strekken
Hyperextensie; tegenovergestelde van het 'normale' buigen
Abductie; (vingers) uit elkaar
Adductie; (vingers) naar elkaar toe/sluiten
Circumductie; een circulaire beweging (van de schouder)
Exorotatie; naar buiten draaien
Endorotatie; naar binnen draaien
Pronatie; hand naar binnen draaien
Supinatie; hand naar buiten draaien (open hand)
Inversie; binnenzijde van de voet omhoog
Eversie; buitenzijde van de voet omhoog
Dorsaalflexie; vingers naar de handrug, enkel buigen
Plantaire flexie; vingers naar de handpalm of enkel strekken
Protractie; schouders naar voren trekken
Retractie; schouders naar achteren trekken
Depressie; schouders omlaag trekken
Elevatie; schouders omhoog trekken

Je hebt 6 verschillende gewrichten;
Glijdend gewricht; 2 gladde oppervlaktes
Scharnier gewricht; enkel, knie en elleboog gewricht
Condylair gewricht; een 3d ovaal en een indeuking gewricht
Zadelgewricht; zoals een weg over een brug ligt, zoals het duimgewricht
Draaigewricht; zoals een plaat draait op een platenspeler
Kogelgewricht; een kogel en een komvormige indeuking, zoals de schouder

Slijmbeurzen bij het schoudergewricht verminderen de wrijving van de spieren en pezen tijdens bewegingen.
Het ellebooggewricht staat alleen flexie en extensie toe.
Het heupgewricht wordt gevormd door de femur en het acetabulum, bij deze diartrose zijn flexie, extensie, adductie, abductie, circumductie en rotatie mogelijk.
Bij het kniegewricht zijn flexie, extensie en deels rotatie mogelijk.

Hoofdstuk 7
Drie typen spierweefsel zijn skeletspieren, hartspierweefsel en glad spierweefsel.
Skeletspieren zijn direct of indirect aan beenderen gehecht. Hun functies zijn; bewegen van het lichaam, de houding of positie van het lichaam handhaven, het ondersteunen van weke delen, openen en sluiten van in- en uitgangen en de lichaamstemperatuur handhaven.

Elke spiervezel is omgeven door een endomysium(bindweefsel vezels), elke spiervezelbundels zijn omgeven door een perimysium, elke spier is omgeven door een epimysium. Aan het einde van een spier bevindt zich een pees of aponeurose(een brede peesplaat).

Een spiercel heeft een sarcolemma (plasmamembraan), sarcoplasma(cytoplasma) en een sarcoplasmatich reticulum, dat met het gladde endoplasmatisch reticulum van andere cellen te vergelijken is. Transversale tubuli en myofibrillen spelen een rol bij de contractie. Filamenten in een myofibril zijn georganiseerd tot herhalende eenheden, die sacromeren worden genoemd.

Myofilamenten bestaan uit dunne filamenten(actine) en dikke filamenten (myosine).
Wanneer een myofilament zich samentrekt en verkort, bewegen de Z-lijnen zich dichter naar elkaar toe naarmate de dunne filamenten tussen de dikke filamenten glijden.

Bij het proces van de contractie van sacromeren zijn de actieve plaatsen van dunne filamenten en de vorming van kruisbruggen van de dikke filamenten betrokken. In rust worden deze interacties verhinderd door tropomyosine en troponine, eiwitten op de dunne filamenten.

Hartspiercellen vertonen de volgende verschillen met skeletspieren; ze zijn kleiner, hebben meestal een centraal gelegen kern, zijn bij maximale samentrekking afhankelijker van aerobe afbraak en hebben intercalaire schijven.

Hartspiercellen werken automatisch en er is geen neurale stimulatie nodig voor contractie. Hun contracties duren langer dan die van skeletspieren en hartspieren kunnen niet in tetanus raken(ononderbroken contractie).

Gladde spieren (onwillekeurig) komen voor in de wanden van bloedvaten, luchtwegen en het spijsverteringskanaal. Gladde spieren zijn niet gestreept spierweefsel dat over een groter aantal afstanden kan samentrekken dan skeletspieren.
Veel gladde spiercellen hebben geen directe verbindingen met motorische neuronen. Als ze zijn gennerveerd staan ze niet onder invloed van de wil.

Het spierstelsel omvat circa zevenhonderd skeletspieren die onder invloed van de wil staan.
Elke spier kan worden gedentificeerd door zijn origo(begin/oorsprong), insertie(einde) en primaire functie. Aan de hand van zijn primaire functie kan een spier worden ingedeeld als een agonist(een spier die in zijn eentje verandwoordelijk zijn voor een beweging), synergist(de spier die een agonist helpt bij de beweging) of een antagonist(de spier waarvan de functie tegengesteld is aan een beweging die door een andere spier wordt veroorzaakt)
Een fixator stabiliseert een origo van een agonist.

De axiale spieren zijn spieren die zijn aangehecht aan het axiale skelet; deze spieren zorgen voor positionering van het hoofd en de wervelkolom en voor bewegingen van de ribbenkast.
(ze spelen geen rol bij de beweging of ondersteuning van de schoudergordel, de bekkengordel of de ledematen)

De appendiculaire spieren stabiliseren of bewegen onderdelen van het appendiculaire skelet, de botstukken van de ledenmaten

De axiale spieren vallen in 4 groepen; 1. de hoofd en hals, 2. de wervelkolom, 3. de romp en 4. de bekkenbodem.

Receptoren zijn altijd (deels) eiwitten
Somatisch is binnen in het lichaam, viceraal is naar de buitenkant

Endocriene cellen geven hormonen af. Op basis van chemische structuur kan je hormonen indelen in 3 soorten;
Derivaten van aminozuren, derivaten van vetten en peptidehormonen.

Derivaten van aminozuren lijken qua structuur op aminozuren, voorbeelden hiervan zijn;
Adrenaline, noradrenaline, schildklierhormonen en melatonine

Er zijn 2 soorten derivaten van vetten;
Sterodhormonen, vetten die derivaten zijn van Colesterol
Eicosanoden, zoals prostaglandinen

Peptidehormonen zijn ketens van aminozuren

Hormonen oefenen hun invloed uit door de activiteiten van doelcellen (perifere cellen die gevoelig zijn voor dat specifieke hormoon) te modificeren.

Receptoren voor hormonen bevinden zich op de celmembranen van doelcellen. In dit geval werkt het hormoon als de eerste signaalstof die de vorming van de tweede signaalstof in het cytoplasma veroorzaakt.

Schildklier- en sterodehormonen gaat door het plasmamembraan heen en binden zich aan de receptoren in het cytoplasma of in de celkern. Schildklierhormonen binden zich ook aan mitochondria, waar ze de snelheid van de ATP-vorming verhogen.

Hormonen kunnen vrij circuleren of zich aan transporteiwitten binden. Vrije hormonen worden snel uit het bloed verwijderd. De meeste patronen van de endocriene regulering gaan gepaard met negatieve terugkoppeling op de endocriene cellen als gevolg van veranderingen in de extracellulaire vloeistof.

De hypothalamus reguleert de activiteiten van het zenuwstelsel en endocriene stelsel via drie mechanismen; 1. synthese en afgifte van twee hormonen aan het bloed in de lobus posterior van de hypofyse, 2. afgifte van regulerende hormonen die de activiteiten van de endocriene cellen in de lobus anterior van de hypofyse reguleren en 3. directe neurale controle op de endocriene cellen van de medullae adrenales.

De hypofyse geeft negen belangrijke peptide hormonen af; deze binden zich allemaal aan membraanreceptoren en de meeste ervan hebben cyclisch AMP als tweede signaalstof.

Neuronen in de hypothalamus geven regulerende factoren af aan de omringde interstitile vloeistof; van daaruit komen deze factoren in de zeer doorlaatbare vaten terecht.
De snelheid waarmee de hypothalamus hormonen afgeeft, wordt via negatieve terugkoppeling gereguleerd.

Het poortadersysteem van de hypofyse zorgt ervoor dat al het bloed dat de poortvaten binnenkomt, eerst langs de doelcellen in de hypofysevoorkwab stroomt voordat het in de algemene circulatie terugkeert

De zeven hormonen van de hypofysevoorkwab zijn;
1. Thyrodstimulerend hormoon (TSH) dat de afgifte van schildklierhormonen bevorderd
2. Adrenocorticotroop hormoon (ACTH) dat de afgifte van glucocorticoden in de bijnieren bevorderd.
3. Follikelstimulerend hormoon (FSH) dat bij de vrouw de afgifte van oestrogeen en de ontwikkeling van de eicellen bevorderd en bij de man de vorming van spermacellen stimuleert.
4. Luteniserend hormoon (LH) dat bij de vrouw de ovulatie en de vorming van progesteron veroorzaakt en bij de man tot de vorming van androgenen(zorgt voor secundaire geslachtskenmerken) leidt
5. Prolactine (PRL) dat de ontwikkeling van de melkklieren en de vorming van melk bevordert
6. Groeihormoon (GH) dat de celgroei en -deling bevordert door de afgifte van somatomedinen vanuit de levercellen te stimuleren
7. melanocytstimulerend hormoon (MSH) dat wellicht gedurende de foetale ontwikkeling, de vroege jeugd, zwangerschap of bepaalde ziekten wordt afgescheiden en melanocyten aanzet tot de vorming van melanine.

De schildklier ligt nabij het schildkraakbeen van het strottenhoofd en bestaat uit twee kwabben.
De schildklier bevat talrijke schildklierfollikels, die geven verschillende hormonen af waaronder thyroxine(TX of T4) en tri-jood-thyronine (T3).
Schildklierhormonen hebben een calorigeen effect waardoor het lichaam zich aan lage temperaturen kan aanpassen. De C-cellen van de follikels vormen calcitonine (CT), een hormoon dat de concentratie van calciumionen in lichaamsvloeistoffen verlaagt.

Vier bijschildklieren (rozijn vormige klieren) liggen inbed in het dorsale oppervlak van de schildklier. De chief cells van de bijschildklier maken PTH (zorgt dat de darmen calcium uit voedsel opnemen en dat de botten nieuwe cellen maken). Chief cells en C-cellen van de schildklier handhaven de concentratie calcium.

Bovenop beide nieren ligt een bijnier. Beide bijnieren die door een vezelig kapsel omgeven zijn, kunnen in een buitenste bijniermerg en het binnenste bijniermerg worden verdeeld.

De bijnierschors maakt sterodenhormonen, ook wel corticosteroden genoemd. In reactie op ACTH maakt de schors 1. glucocorticoden, met name cortisol, corticosteron en cortison, die van invloed zijn op de glucosestofwisseling. 2. mineralocorticoden, voornamelijk aldosteron, een hormoon dat de reactie op angiotensine 2 de uitscheiding van natrium en water in de nieren, de zweetklieren, het spijsverteringskanaal en de speekselklieren beperkt. 3. androgenen
Het bijniermerg maakt adrenaline en noradrenaline.

De epifyse/pijnappelklier maakt melatonine. De functie van melatonine is vermoedelijk; 1. het vertragen van de rijping van spermacellen, eicellen en voortplantingsorganen, 2. het beschermen van zenuwweefsel van vrije radicalen en 3. het instellen van een dag en nacht ritme.

De pancreas bevat zowel exocriene als endocriene cellen. De exocriene pancreas geeft een vloeistof af die rijk is aan enzymen die in het spijsverteringskanaal werken. Cellen van de endocriene pancreas vormen groepen die eilandjes van Langerhans worden genoemd; deze eilandjes bevatten alfacellen (die het hormoon glucagon maken, laat de bloedsuikerspiegel stijgen) en btacellen (die insuline afgeven).
Insuline verlaagt de bloedsuikerspiegel doordat dit hormoon de opname en het verbruik van glucose versnelt; glucagon verhoogt de bloedsuikerspiegel doordat dit hormoon de afbraak van glycogeen en de synthese van glucose in de lever stimuleert.
. De oefenexamen moet geschreven zijn in de Nederlandse taal. Onderin staan de antwoorden. Het aantal vragen dat het oefenexamen moet bevatten is 20.

Antwoord gegenereerd door AI Antwoord rapporteren

Stel een studievraag en wij proberen hem zo goed mogelijk te beantwoorden.

Stel een vraag
 
Inloggen via e-mail
Nieuw wachtwoord aanvragen
Registreren via e-mail
Winkelwagen
  • loader

Actie: ontvang 10% korting bij aankoop van 3 of meer items! Actie: ontvang 10% korting bij aankoop van 3 of meer items!

Actie: ontvang 10% korting bij aankoop van 3 of meer items!

loader

Ontvang gratis €2,50 bij je eerste upload

Help andere studenten door je eigen samenvattingen te uploaden op Knoowy. Upload ten minste één document en krijg gratis € 2,50 tegoed.

Upload je eerst document