Studiebot antwoord

Stel een vraag ›
 
Vraag gesteld door: amberleeuwerck - 3 weken geleden

Maak een oefenexamen van de volgende tekst: 1. Observeren
Definitie:
= Bewust en doelgericht waarnemen




Terminologie rond observaties:
Gedragsobservatie: het observeren van gedrag van mensen -> complex
Observator: degene die observeert
Observant: degene die geobserveerd wordt
Niet systematische observatie:
o Geen observatievraag en/of observatiedoel
o Niet afgesproken waar er speciaal op gelet moet worden -> observerende grondhouding
Systematische observatie: Het is duidelijk wie, wat, wanneer, hoe lang en welk gedrag er geobserveerd moet worden -> bewust en doelgericht waarnemen
Participerende observatie:
o Observator neemt deel aan de situatie die hij observeert
o Onderzoekrol verhuld of niet verhuld:
Verhuld: observant weet niet de dat de observator gericht aan het observeren is
Niet verhuld: observant weet wel dat de observator gericht aan het observeren is
Niet participerende observatie: observator neemt geen deel aan de situatie die hij observeert
Zelfobservatie:
o Persoon van de observator en de observant vallen samen -> begeleider en clint
o Naar bepaalde gedragingen, gedachten of gevoelens kijken van zichzelf

Doelstelling van de observatie:
Doel VAN de observatie:
o Wat je wilt te weten komen en wat je wil doen met die gegevens
o Moet eenduidig zijn -> voor slechts 1 uitleg vatbaar
Doel IN de observatie:
o De onderzoeksvraag of observatievraag
o Waar je specifiek zicht wilt op krijgen door de observatievraag
o Altijd een vraag
o Moet eenduidig zijn
Observatievraag/ onderzoeksvraag:
o Kan je concretiseren naar enkele deelvragen
o Elke deelvraag geeft een gedeeltelijk antwoord op de observatievraag
Gedragingen: De deelvragen ga je omzetten in concreet waarneembaar gedrag -> operationaliseren
Nulmeting:
o = Beginsituatie
o Nagaan hoe dit was om de veranderingen in het gedrag na te gaan
Taal:
o Eenduidige taal is belangrijk bij registreren en interpreteren
o Gebruik van soms, meestal, is niet eenduidig
Voorbeeld:
o Doel VAN de observatie: Je gaat na of Karel moet doorverwezen worden voor meer gespecialiseerde begeleiding omwille van moeilijk gedrag op school.
o Doel IN de observatie: Hoe gedraagt Karel zich op school?
o Deelvragen:
Hoe gedraagt Karel zich verbaal in de klas?
Hoe gedraagt hij zich non verbaal in de klas?
Hoe is zijn sociaal contact met de leerkracht en andere kinderen?
o Gedrag: Wat zegt hij? Welke woorden gebruikt hij?
Waarnemen:
Perceptie:
o = decoderen van prikkels -> waarneming
o Verloop:
Prikkel ontvangen
Aandacht is nodig en de drempelwaarde moet overschreden worden
De fysische prikkel, prikkelt het zintuig
Hierdoor heb je een gewaarwording of sensatie
De prikkels worden gedecodeerd = waarneming/ perceptie
o 2 processen: om betekenis aan waarneming te geven
Bottom up: uit alle samengestelde onderdeeltjes van een voorwerp wordt een geheel gevormd bv onderkant fles
Top down: door eerdere ervaringen zien we wat we denken te zien bv zie je B of zie je 13
o Via 5 zintuigen: Zien, horen, voelen, ruiken en proeven
o Intutie
o Bemerkingen:
Gevoeligheid zintuigen voor elke persoon anders
Invloed gewenning
Dus: zintuigen hebben beperkingen
Selectie:
o Ontvangen heel veel prikkels, hierin wordt een selectie gemaakt, dus heel subjectief!
o Nemen vooral op:
Wat dichtbij is en beweegt
Dingen die anders zijn dan we verwachten
Dingen die gevoelig zijn
Dingen die je interesseren
o Bij observeren: doelgericht en bewust leren selecteren

Beiden hebben te maken met processen in de hersenen
Invloed van het geheugen: kan ons bedriegen
Kortetermijngeheugen:
o Bewuste waarnemingen komen eerst hier terecht
o Kan maar een beperkt aantal items aan
Langetermijngeheugen: verwerkt de waarneming
Mogelijke problemen:
o We onthouden vooral wat eerst en wat laatst
o We zien zingen die er niet zijn/we vullen zelf in wat we vergeten zijn

Verbaal en non verbaal gedrag:
Horen en zien zijn de belangrijkste zintuigen -> meer waarde aan wat gehoord wordt
Verbaal en non verbaal kunnen in conflict gaan met elkaar
MAAR! Bij rapportage vaak
o Meer waarde aan wat gehoord wordt
o Minder aan het zien
= valkuil
= een deel gemiste info
o Best onderscheid maken tussen wat wordt er gezegd en wat wordt er gedaan
o Bij het interpreteren nagaan of verbaal en non-verbaal gedrag overeenstemmen
. De oefenexamen moet geschreven zijn in de Nederlandse taal. Onderin staan de antwoorden. Het aantal vragen dat het oefenexamen moet bevatten is 30.

Antwoord gegenereerd door AI Antwoord rapporteren

Stel een studievraag en wij proberen hem zo goed mogelijk te beantwoorden.

Stel een vraag
 
Inloggen via e-mail
Nieuw wachtwoord aanvragen
Registreren via e-mail
Winkelwagen
  • loader

Actie: ontvang 10% korting bij aankoop van 3 of meer items! Actie: ontvang 10% korting bij aankoop van 3 of meer items!

Actie: ontvang 10% korting bij aankoop van 3 of meer items!

loader

Ontvang gratis €2,50 bij je eerste upload

Help andere studenten door je eigen samenvattingen te uploaden op Knoowy. Upload ten minste één document en krijg gratis € 2,50 tegoed.

Upload je eerst document