Studiebot antwoord

Stel een vraag ›
 
Vraag gesteld door: amberleeuwerck - 3 weken geleden

Maak een oefenexamen van de volgende tekst: Definitie:
= Bewust waarnemen: bewust gebruikmaken van je zintuigen
=doelgericht waarnemen: de observatie een duidelijk omschreven doel hebben




Terminologie rond observaties:
Gedragsobservatie: het observeren van gedrag van mensen -> complex
Observator: degene die observeert
Observant: degene die geobserveerd wordt
Niet systematische observatie:
o Geen observatievraag en/of observatiedoel
o Niet afgesproken waar er speciaal op gelet moet worden -> observerende grondhouding
Systematische observatie: Het is duidelijk wie, wat, wanneer, hoe lang en welk gedrag er geobserveerd moet worden -> bewust en doelgericht waarnemen
Participerende observatie:
o Observator neemt deel aan de situatie die hij observeert
o Onderzoekrol verhuld of niet verhuld:
Verhuld: observant weet niet de dat de observator gericht aan het observeren is
Niet verhuld: observant weet wel dat de observator gericht aan het observeren is
Niet participerende observatie: observator neemt geen deel aan de situatie die hij observeert
Zelfobservatie:
o Persoon van de observator en de observant vallen samen -> begeleider en clint
o Naar bepaalde gedragingen, gedachten of gevoelens kijken van zichzelf

Doelstelling van de observatie:
Doel VAN de observatie:
o Wat je wilt te weten komen en wat je wil doen met die gegevens
o Moet eenduidig zijn -> voor slechts 1 uitleg vatbaar
Doel IN de observatie:
o De onderzoeksvraag of observatievraag
o Waar je specifiek zicht wilt op krijgen door de observatievraag
o Altijd een vraag
o Moet eenduidig zijn
Observatievraag/ onderzoeksvraag:
o Kan je concretiseren naar enkele deelvragen
o Elke deelvraag geeft een gedeeltelijk antwoord op de observatievraag
Gedragingen: De deelvragen ga je omzetten in concreet waarneembaar gedrag -> operationaliseren
Nulmeting:
o = Beginsituatie
o Nagaan hoe dit was om de veranderingen in het gedrag na te gaan
Taal:
o Eenduidige taal is belangrijk bij registreren en interpreteren
o Gebruik van soms, meestal, is niet eenduidig
Voorbeeld:
o Doel VAN de observatie: Je gaat na of Karel moet doorverwezen worden voor meer gespecialiseerde begeleiding omwille van moeilijk gedrag op school.
o Doel IN de observatie: Hoe gedraagt Karel zich op school?
o Deelvragen:
Hoe gedraagt Karel zich verbaal in de klas?
Hoe gedraagt hij zich non verbaal in de klas?
Hoe is zijn sociaal contact met de leerkracht en andere kinderen?
o Gedrag: Wat zegt hij? Welke woorden gebruikt hij?
Waarnemen:
Perceptie:
o = decoderen van prikkels -> waarneming
o Verloop:
Prikkel ontvangen
Aandacht is nodig en de drempelwaarde moet overschreden worden
De fysische prikkel, prikkelt het zintuig
Hierdoor heb je een gewaarwording of sensatie
De prikkels worden gedecodeerd = waarneming/ perceptie
o 2 processen: om betekenis aan waarneming te geven
Bottom up: uit alle samengestelde onderdeeltjes van een voorwerp wordt een geheel gevormd bv onderkant fles
Top down: door eerdere ervaringen zien we wat we denken te zien bv zie je B of zie je 13
o Via 5 zintuigen: Zien, horen, voelen, ruiken en proeven
o Intutie
o Bemerkingen:
Gevoeligheid zintuigen voor elke persoon anders
Invloed gewenning
Dus: zintuigen hebben beperkingen
Selectie:
o Ontvangen heel veel prikkels, hierin wordt een selectie gemaakt, dus heel subjectief!
o Nemen vooral op:
Wat dichtbij is en beweegt
Dingen die anders zijn dan we verwachten
Dingen die gevoelig zijn
Dingen die je interesseren
o Bij observeren: doelgericht en bewust leren selecteren

Beiden hebben te maken met processen in de hersenen
Invloed van het geheugen: kan ons bedriegen
Kortetermijngeheugen:
o Bewuste waarnemingen komen eerst hier terecht
o Kan maar een beperkt aantal items aan
Langetermijngeheugen: verwerkt de waarneming
Mogelijke problemen:
o We onthouden vooral wat eerst en wat laatst
o We zien zingen die er niet zijn/we vullen zelf in wat we vergeten zijn

Verbaal en non verbaal gedrag:
Horen en zien zijn de belangrijkste zintuigen -> meer waarde aan wat gehoord wordt
Verbaal en non verbaal kunnen in conflict gaan met elkaar
MAAR! Bij rapportage vaak
o Meer waarde aan wat gehoord wordt
o Minder aan het zien
= valkuil
= een deel gemiste info
o Best onderscheid maken tussen wat wordt er gezegd en wat wordt er gedaan
o Bij het interpreteren nagaan of verbaal en non-verbaal gedrag overeenstemmen

1. Van probleem tot onderzoeksvraag:
Signaleren en controleren:
Signaleren:
o = iets aangeven dat je vermoedt of dat je vaststelt
o !! Dit is geen vaststelling wel een vermoeden (het lijkt alsof)
Controleren:
o = nagaan of het klopt wat je gesignaleerd hebt
o Kan door na te vragen bij collegas, andere organisaties, opzoeken,
Analyseren:
= Nagaan wat precies is opgevallen
Van hieruit stelt je een onderzoeksvraag bv welke signalen zien we precies?
Onderzoeksvragen formuleren:
Vanuit de analyse stel je een onderzoeksvraag op
Dit doe je zo concreet mogelijk
o Onderzoeksvaardigheden = data verzamelen om een onderzoeksvraag te beantwoorden
o 1 mogelijke methode hiervoor is observeren
o Onderzoeksvaardigheden behandelt ook andere methodes
o In deze cursus: focus op observeren, vanuit een observatievraag
o Observeren = data/gegevens verzamelen om een observatievraag te beantwoorden
Vanuit de analyse doel formuleren om te gaan observeren

Het doel van mijn observatie = wat wil ik te weten komen en wat wil ik dan met die gegevens doen?
o Vaak een brede vraag
o Moet eenduidig zijn = voor slechts 1 uitleg vatbaar
o Observeren kan een element zijn om dat doel na te gaan
o Maar ! Kan ook ruimer zijn dan observeren
o Vb. nagaan of Karel moet doorverwezen worden voor meer gespecialiseerde begeleiding omwille van moeilijk gedrag op school
Het doel wordt vertaald in een observatievraag = waar wil ik specifiek door te observeren zicht op krijgen?
o Altijd een vraag!!
o Eenduidig
o Het kenmerk of de kenmerken van wat je observeert, staat in de observatievraag
o Vb. Hoe gedraagt Karel zich op school?
o Vb. welke factoren
Observatievraag omzetten in deelvragen = concretiseren p. 38-39
o = de observatievraag gaan opsplitsen in deelvragen
o Elke deelvraag zal dus een gedeeltelijk antwoord opleveren op de observatievraag
o Je kan die zelf bedenken, of uit de literatuur halen
o Je vertaalt het kenmerk/de kenmerken van de observatievraag in dimensies
Operationaliseren = bij elke deelvraag nagaan welke gedragingen we nu precies willen observeren p. 40-41
o = in concreet, uiterlijk zichtbaar/waarneembaar gedrag
o Is lastig maar belangrijk!
o Je vertaalt de dimensies in concreet waarneembaar gedrag
o Literatuur kan hier soms bij helpen

3. Registreren:
Registratiesystemen:
Wat is registreren?
o Het vastleggen van observaties
o Moet zo objectief mogelijk zijn
Waarom registreren?
o Het verhoogt de betrouwbaarheid
o Je kan indien mogelijk terugblikken
Wat kan je registreren?
o De volledige werkelijkheid
o Deel van de werkelijkheid: selectie maken door bv beperken van personen, gedragingen, tijd en of/ situatie
o = Zuivere registratiemethoden: letterlijk uitschrijven wat je zien
o Onzuivere registratiemethode: deel werkelijkheid= selectie maken bv beperkingen van die persoon


Ongestructureerde registratie:
Je registreert zoveel mogelijk
Is zonder systeem of formulier
Voordeel: wanneer de onderzoeksvraag ruim is, schrijf je heel veel op
Nadeel: gevaar voor subjectieve selectie, want je kan niet alles opschrijven
Voorbeeld: dagboekbeschrijving

Gestructureerde registratie:
Je maakt vooraf een selectie:
o Van gedragingen: verbaal en non verbaal
o In tijd:
Event sampling: registreren als de gebeurtenis plaats vindt
Time sampling: registreren op vooraf vastgelegd tijdstip
o Van personen: 1 persoon of volledig groep
o Van een situatie: alleen tijdens bepaalde situaties bv tijdens het eten
Semi-gestructureerde registratie = deels selectie vastleggen en deels alles uitschrijven

Registratiemethode kiezen -> registratiesysteem
Verschillende manieren om te registreren
Keuze afhankelijk van:
o Doel in de observatie
Globaal doel: weinig specifiek -> kan je niet turven
Specifiek doel: je weet specifiek wat je wilt registreren -> kan je turven
o Hoeveelheid gedragingen die je wilt observeren: veel of enkelvoudige gedrag
o Rol van de observator: participerend of niet participerende observator
o Hoeveel observatoren gaan naar een situatie kijken: 1 observator of een volledig team
-> Dagboekbeschrijving:
= Anekdotische registratie
Elke dag aantekeningen gemaakt: met tijdstip, datum, tijdsduur en observatieplaats
Voor belangrijke gebeurtenissen/ situaties/ gedragingen
Nadelen:
o Word meestal achteraf pas genoteerd -> herinneringen kunnen een vertekend beeld zijn van datgene dat waargenomen werd
o Beperkingen door dat je vaak selecteert

-> Beschrijvende observatie:
= Fotografische registratie
Vooraf een situatie en tijdsduur bepalen
Alles wordt zo chronologische en gedetailleerd mogelijk bijgehouden
Belangrijk om een concreet mogelijke observatievraag te formuleren
Geschikt voor specifiek gedrag/ situaties
Beoordeling bij het uitschrijven van een observatie:
o Context weergeven: uur, datum, plaats en wie aanwezig
o Waargenomen vanuit verschillende zintuigen?
o Waargenomen zoals een camera? -> Concreet waarneembaar gedrag
o Volledige uitgewerkte waarneming: is alles genoteerd?
o Chronologisch geordend
o Letterlijke weergave van wat er gezegd werd?
o Interpretaties na de waarneming?
o Correct en professioneel taalgebruik?

-> Turfmethode:
= Frequentieregistratie
Voor te weten hoe vaak gedragingen voorkomen
Door het zetten van streepjes -> turven

-> Tijdsduurregistratie:
De duur van het gedrag wordt bekeken
Chronometer gebruiken
Word gebruikt bij enkelvoudig en duidelijk gedrag

-> Intervalregistratie:
Korte observatieperiodes op verschillende momenten
Steeds hetzelfde bedrag wordt geobserveerd
Tijd wordt opgesplitst in intervallen van gelijke duur
Vooral bij gedragingen die veel voorkomen
Goede operationalisering is belangrijk

-> Gebeurtenissenregistratie:
= ABC methode
Zicht krijgen op volledige verloop van het gedrag -> gedrag zelf en wat voor- en nadien volgt
Situatie en factoren die aanwezig zijn worden ook genoteerd
Nadeel: kan je niet vooraf plannen
Observatiesystemen:
= Beoordelingsregistratie/ observatiesysteem/ observatieformulier/ observatieschaal
Gebruik maken van een schaal of formulier dat al ontworpen werd om een bepaalde observatievraag na te gaan
Lijst met gedragingen of kenmerken die geobserveerd moeten worden:
o Ja neen schaal: lijst met concrete gedragingen -> aanduiden of dit wel of niet aanbod was
o Puntenschalen: intensiteit nagaan van bepaalde gedragingen
Vorm van observatie:
o Directe observatie: tijdens de situatie zelf observeren en onmiddellijk registreren
o Indirecte observatie: achteraf registeren op basis van observaties
Voordelen:
o Operationalisering is reeds gebeurt
o Meer betrouwbaar en valide
o Meestal wetenschappelijk getoetst
o Efficint en tijdsparend
o Vergelijkbare gegevens
Nadelen:
o Gevaar voor antwoordtedenties
o Soms niet relevante items
o Interpretatie item
Event -sampling en time sampling:
Selecteren in tijd wanneer je wel/ niet observeert
Event sampling:
o Registeren als de gebeurtenis plaatsvindt
o Begin- en eindtijd noteren
o Begint pas met observeren wanneer de gebeurtenis begint
Time sampling:
o Registreren op een vooraf vastgesteld tijdstip
o Bij observatie van meerdere of complexere gedragingen
o Vooraf afspreken welk tijdsinterval -> bv van 15u tot 15u30
Gedragsketens:
= Chronologisch geordende waarnemingen van een persoon, situatie of een ruimte
Best werken met een tijdsaanduiding -> 8u00, 8u01, 8u02,
Helpt om achteraf verschillende gebeurtenissen uit elkaar te halen

Bestaande observatiesystemen:
-> SEO R2:
= Schaal voor sociaal emotionele ontwikkeling revised 2
Voor mensen met een verstandelijke beperking, van alle leeftijden
De observatievraag wordt geconcretiseerd in 13 vraagstellingen -> Hoe gaat de clint om met zijn eigen lichaam? of Zoekt de clint de nabijheid van een belangrijke andere op?
De begeleider overloopt per domein elk item en gaat na met de familie/ collegas in welke fase de persoon zit. De scoring hiervan gebeurt op basis van de laagste 7 gescoorde domeinen
Is een gestructureerde registratie
Niet participerende observatie: schaal wordt niet ingevuld tijdens de observatie van de persoon




-> Signaallijst:
Bij minderjarigen en hun gezin waar er vermoeden is van een verontrustende situatie
Bestaat uit 5 deelvragen:
o Interactie hulpverlener en ouder
o Individuele kenmerken
o Gezinskenmerken
o Kind kenmerken
o Kenmerken van de pedagogische interactie
De deelvragen zijn geoperationaliseerd in 25 items
Indirecte observatie: je baseert je op meerdere observaties/ inzichten om te beoordelen
Begeleider overloopt elk signaal en beoordeelt dit met aanwezig/ twijfel/ afwezig
Grote inhoudsvaliditeit: doordat er 25 items zijn heb je een breed zicht op de opvoedingssituatie
Is een systematische observatie

-> MeMoQ:
Staat voor meten en monitoren van de kwaliteit in de kinderopvang
Opgedeeld in 6 deelvragen: welbevinden, betrokkenheid, emotionele ondersteuning, educatieve ondersteuning, omgeving en gezinnen en diversiteit
Is een directe observatie
Manier van werken
o Begeleider scoort het kind op een 5 puntenschaal
o Begeleider observeert elk kind 2 minuten
o Begeleider vult een aantal vragen in over de dimensie welbevinden en betrokkenheid
o Begeleider beslist zelf op welk moment hij observeert en hoeveel keer hij dat doet
Maakt geen gebruik van gedragsketens
Maakt gebruik van zelfobservatie: de begeleider van de kinderopvang gaat zelf stilstaan bij een aantal vragen over de kinderopvang

Zelfgemaakte observatieformulieren:
Zelf een observatieformulier opstellen
Uitwerking -> nadenken over verschillende stappen:
o Doelstelling observatie bepalen
o Concrete vraagstellingen benoemen
o Vraagstellingen operationaliseren
o Waar, door wie, wanneer, hoe lang observeren?
o Inspiratie vanuit bestaan observatiesysteem?
o Welke registratiemethode gebruiken?
o Event sampling of time sampling?
o Tijdsinterval bepalen
o De concrete gedragingen noteren
o Turven of categorien gebruiken en omschrijven
o Oefenen met het invullen van de observatielijst
o Eventueel bijsturen
4. Interpreteren:
Betrouwbaarheid:
Is betrouwbaar als je bij herhaling dezelfde resultaten uitkomt
Hoe meer overeenkomsten, hoe betrouwbaarder de observatie

Inter- en intra observatiebetrouwbaarheid:
Inter observatiebetrouwbaarheid: de mate van overeenkomst tussen de observaties van verschillende observatoren
Intra observatiebetrouwbaarheid: de mate van overeenkomst tussen de observaties van eenzelfde observator

Validiteit of geldigheid
Observatie is valide als je meet wat je wilt meten
Hangt deels samen met de betrouwbaarheid
Voorwaarde is om goed te -> bv. Lastig of depressief concreet maken
Soorten:
o Constructvaliditeit: meet je wat je wilde meten?
o Inhoudsvaliditeit: hoe groot is de inhoud van de meting?

Onderscheid tussen observeren en interpreteren:
Observeren: gedrag dat je waargenomen hebt -> Emma eet 4 boterhammen
Interpreteren: conclusies uit de observaties -> Emma heeft honger
Aandachtspunten:
o Eerst observeren, dan pas interpreteren
o Observaties duidelijk scheiden van interpretaties
o Zo objectief mogelijk formuleren

Transparantie bij het interpreteren:
= duidelijk voor anderen hoe jij tot bepaald besluit komt
Transparant: interpretatie is doorzicht en kan door iedereen gevolgd worden
Transparantie bij het registreren: enkel feiten en aantal weergeven, zo letterlijk mogelijk
Transparantie bij het interpreteren: voorzichtig zijn en interpretaties ook zo formuleren
Transparantie bij het verklaren van observaties: aangeven waarop je de verklaring baseert
o Bv literatuur, dossiers,
Transparantie bereik je door:
o Een eenduidige en heldere onderzoeksvraag
o Eenduidige en heldere deelvragen
o De begrippen goed operationaliseren
o Goed aangeven welke interpretatie bij welke resultaten past
o Eventueel 0 meting weergeven
o Het veronderstelde causaal verband benoemen
o Onderscheid maken tussen observaties en interpretaties
Causaal verband:
= oorzakelijk verband -> verband tussen oorzaak en gevolg
Voorbeeld: Er wordt onderzocht of Jan softdrugs gebruikt. Bij de concrete gedragingen zien ze veel dat hij lacht, lang slaapt en veel eet. Bij de interpretatie wordt er dus vanuit gegaan dat er een verband is tussen het nemen van softdrugs en de gedragingen

Interpreteren vanuit referentiekaders:
Je interpreteert altijd vanuit een bepaald referentiekader
Professionele begeleider moet zich bewust zijn van zijn ideen en referentiekaders
Eigen referentiekader: persoonlijke ervaringen, ideen, vooroordelen van waaruit je interpreteert
o Bv. begeleiders zien direct hoe het is met een clint -> beroep doen op eigen ervaringen
Theoretisch referentiekader:
o Een theorie gebruiken, gebaseerd op wetenschappelijke inzichten, die helpen om gedrag te interpreteren
o Voorbeeld: ecologisch model, kenmerken van een depressie.

Taalgebruik bij het interpreteren:
Groot belang voor aan te tonen dat het observeren en interpreteren gescheiden zijn van elkaar
Bij het registreren van de observatie is het belangrijk dat er enkel woorden gebruikt worden die vrij zijn van interpretatie

8. Rapporteren:
Heel belangrijk wat en hoe er geschreven word -> wordt door meerdere mensen gelezen
Objectief:
o Zich beperken tot de feiten
o Niet benvloed worden door je eigen voelen of vooroordelen
o Waarnemen moet je zo objectief mogelijk doen
Subjectiviteit: beperken door
o Doelstelling zo duidelijk mogelijk
o Deelvragen omschrijven
o Concrete gedragingen omschrijven
o Welke concrete gedragingen -> waar, door wie, wanneer en hoe lang
o Bepalen hoe je zal registreren
o Bewust zijn van je manier van waarnemen
o Bewust zijn van waar je aandachtig voor bent

Observator bias:
= Fouten die een observator maakt bij zijn observatie
Oorzaken:
o Aandacht: is gericht op bepaalde zaken en niet op andere
o Selectie: gebruikt vooral het ene zintuig maar niet het andere -> horen maar niet zien
o Perceptie: bij het omzetten van de prikkels wordt er gebruik gemaakt van eigen gevoelens, herinneringen en betekenissen
o Plaats: observator wordt benvloed door de omgeving
o Tijd: observator wordt benvloed door het tijdstip
o Wat voorafging: als je eerst zeer agressief gedrag zag, zal gedrag van een ander er minder ernstig uitzien
o Persoonlijke omstandigheden: hoe de observator zich voelt en meegemaakt heeft kan een invloed spelen
Effecten:
o Halo effect: door een aantal positieve eigenschappen bij iemand, vallen andere positieve eigenschappen meer op
o Horn effect: idem bij halo effect maar met negatieve eigenschappen
Bv kennismaking met je stageplaats en je bent kort gekleed -> 1ste indruk
o Je ziet wat je wil zien of bepaalde overtuiging
Bv mijn kind is een goed kind
o Self fulfilling prophecy: Het beeld dat je vooraf van iemand hebt, zet je onbewust aan om die persoon ook zo te zien
o Bepaalde overtuiging: hoe je als persoon dingen ziet -> bv. je wilt je huis niet verhuren aan anderstaligen.

Observator-BIAS: oorzaak BI
Aandacht, selectie, perceptie, plaats, tijd, wat vooraf ging, persoonlijke omstandigheden

Soorten rapportage:
-> Mondelinge interne rapportage:
Voorbeeld: dienstoverdracht, teambespreking, overlegsituatie.
Voordeel: directe karakter -> wanneer de ene iets verteld aan de andere, kan die persoon hier direct op doorvragen
Nadeel: subjectieve karakter -> persoon de observatie heeft gedaan zal ook zijn emoties en belevingen in het verhaal laten doorklinken
!! Belangrijk om een onderscheid te maken tussen feiten en belevingen
-> Mondelinge externe rapportage:
Voorbeeld: contacten met betrokken van clinten
Geplande gesprekken: vooraf heb je bedacht wat je gaat zeggen
Ongepland gesprekken: het gesprek is er plots dus kan je je niet voorbereiden
Voordeel: directe karakter -> wanneer de ene iets verteld aan de andere, kan die persoon hier direct op doorvragen
Nadeel: subjectieve karakter -> De keuze van de woorden die je gebruikt wordt benvloed door je gesprekspartner. Het gesprek wordt ook niet vastgelegd dus is het niet herhaalbaar

-> Schriftelijke interne rapportage:
Voorbeeld: dagboekbeschrijving, clintregistratie, rapportages van observaties, handelingsplannen.
Voordeel: Het is vastgelegd dus je kan het steeds opnieuw bekijken -> Vergroot de kans op relevante, doelgerichte rapportage
Nadeel: Definitieve karakter -> door het blijvende karakter van het geschreven woord kan deze rapportage een eigen leven gaan leiden

-> Schriftelijke externe rapportage:
Voorbeeld: rapporten die naar betrokkenen buiten de school of instelling gaan
Goed nagedacht over de doelstelling van het rapport
Belangrijk om de vraagstelling duidelijk te stellen

Taalregisters en stijl:
Stijl: de manier om iets te schrijven of te zeggen
o Moeilijkheid: van eenvoudig tot complex taalgebruik
o Exactheid: van vaag tot heel precies taalgebruik
o Informatiedichtheid: van wijdlopig tot bondig taalgebruik
o Afstandelijkheid: van formeel tot informeel taalgebruik
o Aantrekkelijkheid: van levendig tot droog taalgebruik
o Uiterlijke structuur: van nadrukkelijk tot onopvallend
Taalregister: stijl van taalgebruik bij een bepaalde groep mensen
Rapportageformat:
Vaste manier om gegevens te rapporteren
Voorbeeld: formulier voor evolutie verslag met vaste rubrieken om in te vullen -> zie handboek p 101-107



9. Ethische aspecten:
Ethisch verantwoord rapporteren: nadenken wat je wel of niet gaat rapporteren over de clinten
Wat is verantwoord, wat kan de client schade betrokkenen of zijn privacy schenden
Afweging maken- maar spanningsveld

Wetgeving en meldcode:
Inzagerecht in dossiers, recht op een kopie van het dossier en recht op wijzigingen van onjuiste gegevens
Beroepsgeheim
Anonimiteit garanderen
Verplichte melding bij kindermishandeling en huiselijk geweld
Meldcode:
= beroepsgeheim = geheimhouding van persoonlijke gegevens
Toestemming clint/wettelijk vertegenwoordiger
o Om vb. gegevens op te vragen en te bewaren
o Om gegevens door te geven aan externen
Dossier:
o Enkel noodzakelijke gegevens over de clint bevatten, geen info over andere clinten
o Moet veilig bewaard worden
o Clint heeft inzagerecht in dossier, recht op kopie, recht om dossier aan te vullen en te corrigeren
Enkel uitzonderlijk kan info doorgeven zonder toestemming
Verplichte melding bij vb. kindermishandeling, huiselijk geweld, bij gevaar
Gevolgen voor observeren en rapporteren:
Toestemming observatie
o Moet in principe telkens gevraagd worden
o Steeds aangeven welke gegevens zullen verzameld worden met welk doel en wie al dan niet inzage heeft
Privacy derden
o Geen namen van ouders, hulpverleners, andere clinten beter initialen of de functie
Eigen aantekeningen
o Mag in principe, maar: mag niet zomaar op eigen telefoon of laptop
Doelstelling van de observatie:
Ethisch rapporteren: op basis van de doelstelling van de observatie
o Stappen in het observeren goed uitschrijven
o Feiten scheiden van interpretaties
o Kunnen verantwoorden wat je schrijft
Belangrijk om je alleen te houden aan de doelstelling van de observatie

. De oefenexamen moet geschreven zijn in de Nederlandse taal. Onderin staan de antwoorden. Het aantal vragen dat het oefenexamen moet bevatten is 30.

Antwoord gegenereerd door AI Antwoord rapporteren

Stel een studievraag en wij proberen hem zo goed mogelijk te beantwoorden.

Stel een vraag
 
Inloggen via e-mail
Nieuw wachtwoord aanvragen
Registreren via e-mail
Winkelwagen
  • loader

Actie: ontvang 10% korting bij aankoop van 3 of meer items! Actie: ontvang 10% korting bij aankoop van 3 of meer items!

Actie: ontvang 10% korting bij aankoop van 3 of meer items!

loader

Ontvang gratis €2,50 bij je eerste upload

Help andere studenten door je eigen samenvattingen te uploaden op Knoowy. Upload ten minste één document en krijg gratis € 2,50 tegoed.

Upload je eerst document