Anatomie en fysiologie
Hoofdstuk 1
De termen ‘anatomie en fysiologie’ verklaren
Anatomie of ontleedkunde de beschrijvende wetenschap die zich bezighoudt met vorm, structuur, bouw,
samenstelling en ligging van de onderdelen van levende wezens
= ‘ana’ -> uiteen, ‘-tomie’ -> snijden
Fysiologie is de biologische wetenschap die de levensverrichtingen (zoals de stofwisseling) van organismen
bestudeert.
De definities van topografische -, systematische -, microscopische -, macroscopische anatomie beschrijven
Topografische anatomie: gaat uit van het geheel en benoemt ze
Systematische anatomie: gaat uit van de systemen/stelsel
Microscopische anatomie: zichtbaar alleen met een microscoop (op kleiner niveau), inzoemen
Macroscopische anatomie: zichtbaar met het blote oog
De vaak gebruikte afkortingen binnen anatomie en fysiologie kennen
Terminologie
Het heeft betrekking op
a.
Arterie of slagader
a-/an-
Tekort/niet/zonder
Ab-
Weg van
Ad-
Bij
Amfi-
Beide
Astro-
Ster/stervormig
Cardio-
Hart
Cyt-
Cel
De-
Weg van
Derm-
Huid
Ec-/ex-
Weg/buiten
-emie
Hoeveelheid in het bloed
-faag
Etend
-geen
Vormend
Hemo-
Met betrekking tot het bloed
Hyper-
Veel
Hypo-
Weinig
Iso-
Gelijk
Kine-
Bewegen
Lipo-
Vet
-lyso
Kapot maken, scheiden, ontleding
m.
Musculus of spier
Melano-
Zwart
n.
Nervus of zenuw
Sacro-
Vlees
Sub-
Onder
Syn-/sym-
Samen
-troof
Voeding, groei, toename
v.
Vene of ader
Enkelvoud
Meerrvoud
-a
-ae
-us
-i
-is
-es
De verschillende gebieden van het lichaam benoemen
Gebieden
Gebied van
Gluteaal
Billen
Perineaal
Gebied dat is gelegen tussen de anus en uitwendig geslachtsdelen
Umbilicaal
Rond de navel
Axillair
De oksel
Carpaal
De pols
Lumbaal
De onderrug
Oraal
Rond de mond
Inguinaal
Liesstreek
Pedaal
Voet
Mammaal
Borststreek
Sternaal
Rond het borstbeen
Dorsaal
De rug
Vertebraal
Rond de wervelkolom
Sacraal
Rond het heiligbeen
Tarsaal
Enkelgebied
Brachiaal
De arm
Pubicaal
Schaamgebied
cefaal
Hoofd
manus
Hand
De lichaamsassen en -vlakken benoemen
Sagittaal vlak
Midsagittale of mediane vlak = midden door je lichaam
Frontaal vlak
Transversaal vlak
Breedte as (Latero-laterale as)
Lengte as (logitudiale as)
Diepte as (Dorso-vetrale as)
Sagittale vlak
Transversale vlak
Frontale vlak
De anatomische uitgangszijde schetsen
De belangrijkste richtingsaanduidingen benoemen
Richtingaanduiding
Verklaar
Mediaal
Meer naar het mediale vlak
Centraal
Meer naar de middellijn van het lichaam
Lateraal
Weg van het mediane vlak
Perifeer
Meer naar de zijkant van het lichaam
Ventraal
Naar de buitenzijde van het lichaam
Dorsaal
Naar de rugzijde
Superior
Naar boven
Inferior
Naar beneden
Superficialis
Naar de oppervlakte
Profundus
Naar de diepte
Proximaal
Dichter bij het aanknopingspunt met de romp
Distaal
Verder van het aanknopingspunt van de romp
Ulnair
Pinkzijde
Radiaal
Duimzijde
Sinsister
Links
Dexter
Rechts
Craniaal
Richting hoofd van de heup
Caudaal
Richting heup (staart) van het hoofd
De verschillende organisatieniveaus van het menselijk lichaam opsommen
Begrijpen hoe een organel zich verhoudt ten opzichte van een cel en hoe moleculen zich verhouden ten
opzichte van cellen
Atomair niveau (0.3nm)
Moleculair niveau (1 tot 10nm)
= macromoleculen
Celniveau (10 tot 100 µm)
Weefselniveau
Orgaanniveau
Orgaanstelselniveau
Organsismeniveau
De begrippen atoom en molecule van elkaar onderscheiden
Een atoom is het kleinst mogelijke deeltje waaruit materie is opgebouwd.
Een atoom behoort tot een atoomsoort of element
Ons lichaam bevat 26 verschillende soorten
De zwaardere metalen noemen we spoorelementen (bv: fluor, kobalt, jood, koper, zink, …)
Een molecule bestaat uit meerdere atomen.
De 4 voorkomende atomen in het menselijk lichaam opsommen
Zuurstof (O) (65%)
Koolstof (C) (18.5%)
Waterstof (H) (9.5%)
Stikstof (N) (3%)
Weten wat een proton, elektron, neutron, is en waar de zich in een atoom bevinden
Een atoom heeft een kern met daarin
Protonen zijn positief geladen deeltjes (p+) zitten in de kern
Neutronen hebben geen lading (n0) zitten in de kern
Rondom de kern liggen schillen waar de elektronen in een baan
rondvliegen. Elektronen zijn negatief geladen. (e-)
Het verschil tussen ionbinding en covalente binding beschrijven
Ionbinding:
De ionbinding ontstaat wanneer één atoom één of meerdere elektronen afgeeft aan een ander atoom.
Beide atomen hebben nu een nettolading verworven en noemen we dus ionen.
Het atoom dat een elektron afstaat, wordt een ion met positieve lading (kation), terwijl het atoom
dat een elektron opneemt een ion wordt met negatieve lading (anion).
Kationen en anionen hebben een tegengestelde lading en dat trekt elkaar aan om een binding te
maken= ionbinding.
Ionbindingen zijn relatief zwak en lossen op in water.
Covalente binding:
Bij covalente bindingen delen atomen de elektronen op hun buitenste schil met elkaar. Twee atomen
komen hierbij zeer dicht bij elkaar, waardoor hun buitenste schillen in elkaar samenkomen en de
elektronen in deze schillen gedeeld worden.
De covalente bindingen zijn zeer sterk en zij de meest voorkomende bindingen in het lichaam. Wanneer
twee of meerdere atomen met een covalente verbinding verbonden zijn met elkaar, spreken we van een
molecule.
De termen polair en apolair definiëren
Er bestaan twee soorten covalente bindingen: de polaire en apolaire bindingen.
Bij de apolaire binding worden de gedeelde elektronen perfect gelijk verdeeld tussen beiden atomen
die de covalente binding aangaan.
Bij de polaire binding worden de elektronen sterker aangetrokken door één van beide atomen,
waardoor er een ongelijke verdeling van elektronen, en dus van lading ontstaat.
o Het atoom dat de elektronen het meest naar
zich toe trekt, wordt polair negatief (delta -)
o Het atoom dat het elektron het meest
wegduwt, wordt polair negatief (delta+)
Begrijpen hoe de molecule ATP is opgebouwd en hoe die in staat is om energie af te staan
Te verkrijgen door = verbranding van koolhydraten en vetten -> energie komt vrij -> energie kan verbruikt worden
ATP = adenosinetrifosfaar
Verbranding (+ zuurstof) van koolhydraten -> energie komt vrij -> energie slaan we op in de vorm van ATP -> ATP
kan gebruikt worden
Samenstelling: adenosine + 3 fosfaat
Wanneer ATP (volle batterij) een fosfaat afstaat (waarbij energie vrijkomt) wordt het ADP (lege batterij)
Het begrip pH of zuurtegraad begrijpen
De pH of zuurtegraad bepaald hoe zuur of base een bepaalde stof is.
Alles wat een pH lager dan 7 heeft wordt als zuur beschouwd.
Alles wat een pH hoger dan 7 heeft wordt als base beschouwd.
Stoffen met een pH van 7 zijn neutraal.
De pH van bloed is tussen de 7,35 en 7,45. Een bloed-pH waarde lager dan 7,35 noemen we acidose hoger dan
7,45 alkalose. pH-waarden in het menselijk lichaam zijn van groot belang aangezien sommige enzymen optimaal
werken in bepaalde pH.
De eigenschappen van zuren en basen omschrijven
Zuren zullen de neiging hebben om extra protonen af te geven in een oplossing en dus de pH van die
oplossing te verlagen. Hierdoor wordt de oplossing zelf zuurder.
Basen doen net het omgekeerde. Zij nemen protonen op uit een oplossing, waardoor de pH van die
oplossing zal stijgen. Hierdoor wordt de oplossing zelf basisch of alkalisch.
De werking van een buffersysteem begrijpen
Het lichaam heeft tal van compensatiemechanismen om zo stijgingen en dalingen van pH te normaliseren.
De longen en nieren spelen hier een belangrijke rol in, maar ook de pH-buffersystemen, zoals het
bicarbonaat-koolzuursysteem, die in staat zijn om een overmaat aan protonen op te nemen of om protonen
af te staan.
Buffersystemen zijn moleculen die zich zowel als base of als zuur kunnen gedragen.
De belangrijkste organische moleculen beschrijven
Koolhydraten (suikers)
Lipiden (vetten)
Eiwitten of proteïnen
Nucleïnezuren (bouwstenen DNA)
Verschil weten tussen organische en anorganische moleculen
Organische moleculen
Anorganische moleculen
Grootteorde
Groot, tientallen tot duizenden
Klein, enkele atomen
atomen
Chemische bindingen
Covalent
Ionbindingen en covalente bindingen
Procent lichaamsgewicht
40%
60% (water grootste deel)
(C) koolstof aanwezig
Altijd
Zelden
Tot deze groep behoren
Suiker, vet, eiwit en nucleïnezuren
Water, zuurstof, CO2, zouten, zuren,
basen en mineralen
Biologische functie
Compex
Eenvoudig
Extra organische chemie (genetica)
DNA is een molecule (atomen die covalent aan elkaar gebonden zijn)
Nucleotyde
Waarom genen nodig: heeft de code voor aanmaak van eiwitten (eiwitsynthese)
= DNA de code voor eiwit aan te maken
Document Outline
Anatomie en fysiologie
Hoofdstuk 1
De termen ‘anatomie en fysiologie’ verklaren
De definities van topografische -, systematische -, microscopische -, macroscopische anatomie beschrijven
De vaak gebruikte afkortingen binnen anatomie en fysiologie kennen
De verschillende gebieden van het lichaam benoemen
De lichaamsassen en -vlakken benoemen
De anatomische uitgangszijde schetsen
De belangrijkste richtingsaanduidingen benoemen
De verschillende organisatieniveaus van het menselijk lichaam opsommen
Begrijpen hoe een organel zich verhoudt ten opzichte van een cel en hoe moleculen zich verhouden ten opzichte van cellen
De begrippen atoom en molecule van elkaar onderscheiden
De 4 voorkomende atomen in het menselijk lichaam opsommen
Weten wat een proton, elektron, neutron, is en waar de zich in een atoom bevinden
Het verschil tussen ionbinding en covalente binding beschrijven
De termen polair en apolair definiëren
Begrijpen hoe de molecule ATP is opgebouwd en hoe die in staat is om energie af te staan
Het begrip pH of zuurtegraad begrijpen
De eigenschappen van zuren en basen omschrijven
De werking van een buffersysteem begrijpen
De belangrijkste organische moleculen beschrijven
Verschil weten tussen organische en anorganische moleculen
Extra organische chemie (genetica)
Leg de volgende termen uit: gen, genoom, chromosoom, genotype, fenotype
Menselijk genoom
Leg het verschil uit tussen diploïd en haploïd
Hoofdstuk 2
De belangrijkste eigenschappen van een cel opsommen
De bouw en functie van de plasmamembraan, de celkern, de verschillende organellen omschrijven
De verschillende onderdelen van een cel op een schets benoemen
Het verschil kennen tussen osmose en diffusie begrijpen
Osmose kunnen toepassen in fysiologische principes
Verklaren hoe moleculen die niet doorheen de celmembraan kunnen, toch intracellulair kunnen geraken
De termen metabolisme, anabolisme, katabolisme begrijpen
De functie van DNA beschrijven
Het verschil tussen transcriptie en translatie kennen
De bouw van de verschillende weefsels omschrijven
De eigenschappen van de verschillende weefsels omschrijven
Beschrijven uit welk type weefsel een bepaald orgaan/structuur bestaat
Structuren op histologische figuren benoemen
Spierweefsel (hfdst 4)
De regeneratiecapaciteit van welk type weefsel omschrijven
Hoofdstuk 3: het beenderstelsel
De verschillende functies van het skelet opsommen
De rol van het rode beenmerg omschrijven
Het verschil tussen het appendiculaire en het axiale skelet omschrijven
De Latijnse en Nederlandse naam van de belangrijkste botten kennen
De 4 categorieën beenderen opsommen
De belangrijkste onderdelen van een lang bot benoemen
Verklaren hoe een bot in lengte groeit
De functie en ligging van geel beenmerg kennen
De ligging van rood beenmerg situeren
Verklaren hoe het komt dat pezen en ligamenten zo sterk op een bot verankerd zijn
De belangrijkste botmarkeringen kennen
De schedel
De beenderen van de hersenenschedel benoemen en bespreken
De beenderen van de aangezichtsschedel benoemen en bespreken
Wervelkolom
De verschillende beenderen van de wervelkolom beschrijven
De 3 soorten wervels van elkaar onderscheiden
De bouw van het heiligbeen omschrijven
Borstkas
De verschillende beenderen van de borstkas beschrijven
Het verschil tussen ware en valse ribben omschrijven
De bouw van het borstbeen omschrijven
Schoudergordel en bovenste ledematen
De bouw van de beenderen van de schoudergordel, arm en de hand omschrijven
Het verschil tussen en pronatie en supinatie kennen
Bekkengordel en onderste ledematen
De bouw van het os coxae (heupbeen) beschrijven
De verschillende beenderen benoemen van het been beschrijven
De bouw van de voet omschrijven
Beenverbinding of articulaties
De 3 soorten beenverbindingen opsommen
De algemene bouw van een synoviaal gewricht kennen
Hoofdstuk 4
De functies van de spieren kennen en verklaren
De bouw van een skeletspiervezel omschrijven
De werking van de synaps verklaren
De contractie van een spiervezel beschrijven
De opbouw van een contractiele eenheid schetsen
In eigen woorden uitleggen hoe spieren aangestuurd worden door het zenuwstelsel
Het verschil tussen de insertie en origo van de spier omschrijven
De spierbuik en caput van een spier aanduiden
De verschillende bewegingen van het gewricht benoemen
De verschillende specifieke bewegingen herkennen
De ligging van de belangrijkste spieren in het lichaam kennen
De origo en insertie van de belangrijkste spieren in het lichaam beschrijven
De functie van de belangrijkste spieren in het lichaam opsommen
Hoofdstuk 5
De functie van de lagen verklaren
De 3 lagen van de huid omschrijven
De belangrijkste celtypes van de epidermis opsommen
De 5 lagen van de epidermis benoemen (van diep naar oppervlakkig)
De 2 lagen van de dermis kennen
De 2 verschillende soorten zweetklieren bespreken (dermis)
De begrippen vasoconstrictie en vasodilatatie verklaren
De functie van talg op de huid verklaren
De 3 functies van de hypodermis omschrijven
De belangrijkste huidpigmenten kennen
De invloed van de doorbloeding op de huidskleur begrijpen (cyanose)
Hoofdstuk 6
De anatomische onderdelen van het zenuwstelsel omschrijven
De functionele opleiding van het zenuwstelsel begrijpen
De 2 soorten cellen in het zenuwweefsel onderscheiden
De bouw van een neuron beschrijven
De functie van de 3 soorten neuronen verklaren
Het verschil tussen grijze stof en witte stof beschrijven
Extra bespreek neurogolia
De term membraanpotentiaal omschrijven
De definitie van de term actiepotentiaal kennen
Begrijpen wat er gebeurt tijdens depolarisatie en repolarisatie
Propagatie van de actiepotentiaal over het neuron
De bouw van een synaps kennen
Begrijpen hoe een synaps de impuls naar een volgende cel kan doorgeven
De 3 verschillende vliezen benoemen on onderscheiden
De 2 verschillen tussen de dura matar ter hoogte van de hersenen en het ruggenmerg beschrijven
De functie van de arachnoidale villi kennen
De functies van het cerebrospinaal vocht (CSV) begrijpen
De circulatie van het cerebrospinaal vocht omschrijven
De 4 grote hersengebieden beschrijven
De ligging vaan de hersenventrikels kennen
De 3 onderdelen van de hersenen qua vorm en functie onderscheiden
De functie van de kleine hersenen kennen
De onderdelen van de tussenhersenen kennen
De functie van de hypothalamus opsommen
De verschillen schorsgebieden onderscheiden
De functie van de basala ganglia kennen
De verschillende onderdelen van het ruggenmerg op een transversale doorsnede benoemen
Begrijpen hoe een spinale zenuwen aan het ruggenmerg verbonden zijn
Het verloop van de reflexboog beschrijven
Extra: onderverdeling van de perifere zenuwen
Algemene bouw van een zenuw
De ligging en functie van de belangrijkste spinale zenuwen omschrijven
De bouw en functie van de hersenzenuwen beschrijven
Extra: hersenzenuwen
Het verschil tussen het somatische en autonome zenuwstelsel begrijpen
De effecten van de sympathicus en de parasympathicus onderscheiden
Extra: sympathicus
Extra: parasympathicus
Extra: delen hersenen
Hoofdstuk 7
Begrijpen hoe hormonen werken
De verschillen in werking tussen zenuwstelsel en het hormonale stelsel omschrijven
Het principe van negatieve en positieve feedback kennen
De belangrijkste endocriene klieren opsommen
De hormonen opsommen die de hypothalamus aanmaakt
Het verschil tussen gladotrope en effecthormonen begrijpen
Begrijpen hoe de hypothalamus controle uitoefent op de hypofyse
De anatomie van de hypofyse kennen
De hormonen opsommen die door de adenohypofyse worden aangemaakt en de functie ervan omschrijven
De hormonen die de schildklier aanmaakt kennen
Het efect van de schildklier op de homeostase van de calciëmie beschrijven
De werking van het parathormoon verklaren
De ligging van de bijschildklier kennen
De ligging van de pancreas kennen
De endocriene functie van de pancreas omschrijven
De hormonen van de bijnier opsommen
De functie van de bijnierhomonen omschrijven
Hoofdstuk 8
De grote en kleine bloedsomloop omschrijven
De samenstelling van zuurstofrijk en zuurstofarm bloed kennen
De ligging en anatomie van het hart omschrijven
De 3 lage wand van het hart benoemen (van binnen naar buiten)
De ligging en benaming van de verschillende kleppen kennen
Het prikkelgeleidingssysteem van het hart begrijpen
De begrippen systole en diastole onderscheiden
Inzicht verwerven in het verloop van de hartcyclus
Begrijpen wat een harttoon is en wanneer je die hoort
Weten hoe het hartminuutvolume berekend kan worden
De bouw van de verschillende bloedvaten omschrijven
De term bloeddruk omschrijven
De ligging en benaming van de belangrijkste bloedvaten kennen
De functie van het bloed opsommen
De cellulaire componenten van het bloed beschrijven
De samenstelling van plasma kennen
Het belang van de osmotische waarden (OW) van het plasma begrijpen
De invloed van osmotische druk (OD) van het plasma kennen
Rode bloedcellen
Het ABO-bloedgroepensysteem en het ressussysteem begrijpen
Inschatten welke bloedtransfusies compatibel zijn
De verschillende soorten witte bloedcellen opsommen
Het proces van de bloedstelping omschrijven
Het verschil tussen serum en plasma kennen
Extra: ECG
Hoofdstuk 9
De functie van het lymfestelsel kennen
Begrijpen hoe lymfe gevormd worden
De circulatie van lymfe doorheen het lichaam verklaren
De 3 belangrijke celsoorten in het lymfoïde weefsel kennen
De ligging en de functie van de lymfoïde organen kennen
Begrijpen hoe lymfocyten de bloedbaan kunnen bereiken
De rol van het immuunsysteem verklaren
Het verschil tussen de aangeboren en de verworven immuniteit kennen
De fysieke barrières van het lichaam opsommen
De werking van fagocyten, NK-cellen en het complementsysteem verklaren
Het verloop van de ontsteking schetsen
De verschillende cellen van de verworven immuniteit kennen en de functie ervan begrijpen
Begrijpen hoe de immuunreactie opgestart wordt
De samenwerking tussen APC, B-cellen en T-cellen verklaren
Begrijpen hoe het geheugen van de VIS tot stand komt
Extra: lymfeorganen
Hoofdstuk 10
De anatomie van de neusholte beschrijven
De verschillende onderdelen van de keel benoemen
De bouw van het strottenhoofd beschrijven
De ligging van de stembanden in het strottenhoofd situeren
De bouw van de luchtpijp omschrijven
Alle vertakkingen van de bronchusboom benoemen
De bouw van de longen en de aanvoerende bloedvaten verklaren
De rol en bouw van de longvliezen verklaren
Verklaren hoe de inspiratie en de expiratie verlopen
De belangrijkste ademhalingsspieren benoemen
Hoofdstuk 11
De onderdelen van het spijsverteringingskanaal benoemen
De accessoire organen benoemen
De termen bolus, chymus, en feces van elkaar onderscheiden
De verschillende functies van het spijsverteringsstelsel verklaren en elke functie koppelen aan de correcte uitgevoerde organen
De rol van enzymen bij de vertering begrijpen
De 4 lagen van de wand van het spijsverteringsstelsel benoemen en omschrijven
De 3 lagen van de mucosa of slijmvlies benoemen en omschrijven
De 2 epitheelsoorten die we in de wand van het spijsverteringsorgaan terugvinden onderscheiden qua functie en ligging
De zenuwplexus die in de submucosa ligt benoemen en de functie ervan kennen
De zenuwplexus die in de muscularis externa ligt benoemen en de functie ervan kennen
De bouw van de muscularis externa in alle organen van het spijsverteringsstelsel omschrijven
De bouw van de serosa beschrijven
De anatomie van de mond kennen
De tong beschrijven
De tanden bepreken
Het gehemelte bespreken
De ligging en naam van de speekselklieren kennen
De 3 functies van het speeksel opsommen
De regulatie van de speekselafgifte begrijpen
De anatomie van de keel kennen
Begrijpen hoe voedsel en lucht zich verplaatsen doorheen de keel (functie van de keel)
De 3 fase van het slikken benoemen en verklaren
De bouw en functie van de slokdarm beschrijven
De anatomie van de maag beschrijven
De endocriene en exocriene kliercellen in de maagwand en het product ervan opsommen
De functie van de maag verklaren
De 3 onderdelen van de dunne darm benoemen
De aanhechting van de pancreas en de lever/galblaas met de dunne darm anatomisch beschrijven
De aanpassing van de wand van de dunne darm die leiden tot vergroting van het darmoppervlak beschrijven
De exocriene en endocriene secreties van de dunne darm omschrijven
De eigenschappen van darmsap omschrijven
De effecten begrijpen van de hormonen die de dunne darm afgeeft
De verteringsprocessen omschrijven die in de dunne darm plaatsvinden
De rol van galzouten bij de vertraging van voedingsstoffen begrijpen
Het absorptieproces voor de verschillende voedingsstoffen verklaren
De functie van voedingsvezels kennen
De anatomie van de pancreas kennen
De weg schetsen die de pancreassap aflegt
De samenstelling van pancreassap kennen
De regeling van de afgifte van pancreassap begrijpen
De anatomie van de lever en galblaas kennen
De aan- en afvoerende bloedvaten van de lever opsommen
De functie van de lever beschrijven
De anatomie van de dikke darm beschrijven
De functie van de dikke darm beschrijven
Verloop van de defecatie beschrijven
Hoofdstuk 12
De organen van het urinaire stelsel opsommen
De functies van de nieren beschrijven
De relatie tussen het bloedvolume en de bloeddruk begrijpen
Begrijpen hoe de nieren de osmolariteit van het bloed constant kunnen houden
De ligging en anatomie van de nier beschrijven
De 3 beschermende lagen rond de nier bespreken
Een schets van een doorsnede van een nier tekenen, en de verschillende structuren benoemen
De doorbloeding van de nier bespreken
De 3 verschillende processen omschrijven die doorgaan tijdens de urninevorming
De term glomerulaire filtrtiesnelheid verklaren
De werking van de ADH en aldosteron beschrijven
De reactie van de nieren op de acidose en alkalose omschrijven
De werking van de RAS verklaren (homeostase van de bloeddruk)
Het effect van erytropoëtine verklaren
Begrijpen hoe urine het lichaam verlaat
De anatomie van de urineleiders, blaas en urinebuis omschrijven
De mictiereflex beschrijven
Extra: benaming op foto
Hoofdstuk 13
De begrippen gonade en gameet begrijpen
De termen haploïd en diploïd onderscheiden
Weten wat een zygote is
De organen opsommen die deel uitmaken van de tractus genitalis van de man
De accossoire organen van het voorplaatsingsstelsel van de man opsommen
De anatomie van de verschillende organen van het mannelijke voorplantingsstelsel omschrijven
De samenstelling van sperma kennen
De fysiologie van de erectie begrijpen
De anatomie van de organen van het vrouwelijke voorplantingscentrum beschrijven
De rijping van het follikel beschrijven
De fasen van de oögenese begrijpen
De verschillende fase van de menstruatiecyclus beschrijven
Extra
Afkortingen