Hoofdstuk 5: Verschillende gezinstypes
5.1 Ouders met een kind met een beperking
Steeds minder kinderen groeien op in een kerngezin
Steeds minder ouders die voor hun hele leven samenblijven en samenwonen met hun
biologische kinderen.
Hét gezin bestaat niet meer.
We zien een evolutie van het gezin naar een veelheid van samenlevingsvormen met meer
dynamiek en flexibiliteit.
Hulpverlening is maatwerk!!!
1 INLEIDING
Elk pril ouderschap confronteert ouders met de kwetsbaarheid van een nieuw leven.
Wanneer ouders tot het besef komen dat hun kind een beperking heeft, wordt dat gevoel van
kwetsbaarheid versterkt.
Deze ouders moeten leven met onbeantwoorde vragen en zorgen omtrent de
ontwikkelingsmogelijkheden en de toekomst van hun kind.
De persoonlijke ervaring van ouders wordt mee gekleurd door een sociaalhistorische
context, waarin invloeden uit het verleden & de huidige maatschappij een rol spelen.
Omdat de huidige kijk nog steeds wordt gekleurd door het verleden, situeren we dit verleden kort
a.d.h.v. begrippen (begrippen hangen samen met een mens- en maatschappijvisie).
De bewoording over mensen met een beperking is in de loop der tijd veranderd.
o Dit heeft te maken met de wijze waarop de samenleving tegen mensen met een
beperking aankijkt.
Ook het kijken naar ouders met een kind met een beperking kende een evolutie.
o Vandaag kijkt men vanuit een ‘family-centered’ model, waarbij de behoeften en de
wensen van het gezin centraal staan.
Het ouderschap komt soms onder druk te staan.
De beperking van het kind vormt een risicofactor aangezien het kind zich vaak niet gedraagt
op een manier die ouders kunnen herkennen of verklaren.
De kans dat er een afstemmingsprobleem ontstaat tussen de pedagogische vraag van het
kind en het pedagogische aanbod van de ouder, is reëel.
Als psychologisch consulent kan je ouders ondersteunen in deze zoektocht naar afstemming.
Je kan ze ondersteunen in het begrijpen van hun kind, de mogelijkheden maar ook de
beperkingen.
2 TERMINOLOGIE
Taal is een van de belangrijkste instrumenten om met mensen aan de slag te gaan (en vooral bij
personen met een beperking).
De woorden die je gebruikt, zegt veel over de “manier waarop je kijkt naar iemand met een
beperking”.
De woorden die je gebruikt, kunnen variëren, afhankelijk van je maatschappelijke context (≠
gehandicapte )
Trapsgewijze indeling naar ernst (bepaald door beleving, door de mensen zelf):
Stoornis (meest objectief)
o Vanuit de medische invalshoek
o Een functietekort of –verlies
o Onveranderlijk
o Vb. bepaalde organen functioneren niet meer goed, hartpatiënt, gedeeltelijke
verlamming van onderste ledematen, ogen die achteruit gaan, …
Beperking
o Hangen meer samen met de beleving en de context van de persoon met een
beperking
o Niet elke stoornis is een beperking het wordt pas een beperking, wanneer de
stoornis je belemmert in een bepaald gedrag of het uitvoeren van bepaalde
activiteiten.
o Heel wat belemmeringen kunnen opgeheven worden door ondersteuning
Vb. stoornis = zicht gaat achteruit, beperking = lezen, ondersteuning met bril
kan ervoor zorgen dat je het lezen kan aanvatten en verderzetten
Vb. stoornis = verlamming van onderste ledematen, beperking = kunnen
rondwandelen, ondersteuning door een rolstoel waardoor je je toch kan
voortbewegen door de ruimte.
Handicap
o Hangen meer samen met de beleving en de context van de persoon met een
beperking
o Belemmering in opnemen van sociaal, maatschappelijke rol
o = participatieprobleem (de maatschappij zorgt voor drempels)
o De beperking wordt een handicap, wanneer je het gevoel ervaart dat je door de
stoornis bepaalde rollen niet meer kunt opnemen.
o Vb. stoornis = gezichtsverlies je kunt geen piloot worden
We zijn anders gaan kijken naar mensen met een beperking doorheen de decennia
weerspiegelt zich in het taalgebruik:
Vroeger: mensen laten samenvallen met beperking (‘gehandicapten, zwakbegaafden,
zwakzinnigen, rolstoelpatiënten, autisten, …’)
o Hierin zit sterk het aspect: stigmatisering
o Je laat de patiënt sterk samenvallen met maar een stukje van “hun zijn”
o De patiënt is veel meer dan hun rolstoel alleen.
o Gevolg: ze gingen ook anders om met mensen met een beperking:
Ze gingen deze personen uitsluiten, segregeren, buiten de maatschappij
plaatsen
Nu: spreken we over ‘volwassenen met autisme, personen in een rolstoel’
o Het is maar een klein stukje van hun
o Gevolg: heeft invloed op de manier waarop we met deze mensen omgaan.
We gaan naar integratie en inclusie.
2.1 INCLUSIE – UITSLUITING – SEGREGATIE – INTEGRATIE (GRIP VZW)
GRIP komt naar buiten met de slagzin ‘Kom op voor inclusie’.
Hiermee wil GRIP ‘inclusie’ duidelijk maken!
Steeds vaker wordt de term ten onrechte gebruikt: vb. als het gaat om segregatie of
integratie.
Beelden kunnen toelichten op examen!
We komen van segregatie, en we zitten nu in integratie.
We zitten op een kantelpunt tot inclusie, maar dit vergt nog veel uitdagingen.
WE LATEN MENSEN OOK NIET SAMENVALLEN MET HUN BEPERKING.
o Het is slechts een klein aspect.
o Invloed op je taal!
Document Outline
1 Inleiding
2 terminologie
2.1 Inclusie – uitsluiting – segregatie – integratie (GRIP vzw)
3 Personen met een beperking in de maatschappij
4 Zorg en verantwoordelijkheid delen met ouders
4.1 Kinderen met EMB opvoeden
4.2 Kiezen voor volwaardig partnerschap
5 Leren leven met een levend verlies
5.1 Levend verlies (Manu Keirse)
6 Ouders en hun kind met een beperking: ouderschap en ontwikkeling ‘onder druk’
6.1 Objectieve en subjectieve belasting
6.2 Kindfactoren
6.3 Ouderfactoren
6.4 contextfactoren
7 De positieve invloed van het leven met een kind met een beperking
8 Het belang van de relatie met de hulpverlener
9 Besluit
10 Inleiding
11 Type verblijfsregeling
12 Gevolgen van een echtscheiding
12.1 Gevolgen voor de ouders
12.2 Gevolgen voor kinderen
12.3 Impact op het kind
12.4 Risico- en beschermende factoren
12.5 Leeftijd
12.6 Ernstige problemen na echtscheiding
13 Opvoeden
13.1 Meer zorgen over de kinderen
13.2 co-ouderschap
13.3 Gezamenlijk gezag
14 Hoe het kind ondersteunen?
14.1 Veerkracht
14.2 Begrijpen waarom
14.3 Rekening houden met het kind
14.4 Zet het kind niet klem
15 Inleiding
15.1 Begripsomschrijving
15.2 Prevalentie
15.3 Typologieën
15.4 Specifieke kenmerken
15.5 De ‘stief’-ouder (plusouder, zorgouder, …)
16 Een specifieke gezinsdynamiek
17 Scheiding: samengestelde gezinnen
17.1 Achtergronden
17.2 Cijfers
17.3 Opgroeien en opvoeden
17.4 Relatie kind en stieffamilie
17.5 Opvoeden
17.6 Partnerrelatie
17.7 Netwerk
18 Andere afgrenzingsprocessen
18.1 Tussen de gezinnen van de biologische ouders
18.2 Tussen plusouder en kind
18.3 Tussen plusbroers- zussen
19 Gevolgen voor kinderen
19.1 Loyaliteitsconflicten
19.2 Risico- en beschermende factoren
20 Hoe ondersteunen als hulpverlener?
21 Een stiefgezin
21.1 Wonen – verhuizen
21.2 Een cultuurshock
21.3 Loyaliteit
21.4 Gevoelens van verlies en andere emoties
21.5 Verantwoordelijkheid
21.6 Verhuizen naar de andere ouder