Samenvatting Algemene psychologie

Deze samenvatting bevat alle leerstof van algemene psychologie, eerste jaar toegepaste psychologie.
Volgende hoofdstukken komen aanbod in de samenvatting:
Onderzoeksmethoden
Waarneming
Denken
Leren
Geheugen
Taal
Getallen en wiskunde
Aandacht
Bewustzijn
Geschiedenis
Intelligentie
Pseudowetenschappen

Preview samenvatting (3 van de 92 pagina's)

Algemene psychologie: Onderzoeksmethoden 1 (p23 – 33)
22/09/2020 (week 1)
Stappen van de wetenschappelijke methode
1. Soorten wetenschappelijk onderzoek => empirische cyclus
 Theorie
 Hypothese
 Dataverzameling
 Observatie
 Interview
 Gevalstudie (case study)
 Vragenlijstonderzoek (survey)
 Correlationeel onderzoek
 Experimenteel onderzoek
 Analyseren van de data
 Beschrijvend
 Inductief
2. Empirische cyclus
3. Wetenschappelijke theorie
Theorie = een toetsbare verklaring voor een verzameling van feiten of waarnemingen
Het toetsen gebeurt in 4 methodische stappen:
 Hypothese ontwikkelen
 Data verzamelen
 Resultaten analyseren
 Resultaten publiceren, bekritiseren en repliceren
Eigenschappen van theorie:
 Een theorie kan feiten verklaren
 Een theorie kan worden getest
4. Hypothese
Een hypothese = een falsifieerbare voorspelling van de uitkomst van een wetenschappelijk
onderzoek, een bewering over de relatie tussen variabelen 2 hypothesen
 H0 => nulhypothese + er is geen verband tussen de
variabelen
 H1 => alternatieve hypothese + er is wel een verband
 H0 wordt verworpen als het verschil in scores op de
variabele russen verschillende condities groot genoeg is

5. Dataverzameling
 Psychologie = wetenschap = gebaseerd op feiten = uitspraken
over de werkelijkheid = vaak meten
 Erg belangrijk in wetenschap = de juiste meetmethode/ dataverzameling op de
correcte manier te hanteren

Verschillende methodes om data te verzamelen:
Observatie
Voordelen van observatie
 Onbekend gebied
 Geen taal: om te observeren is er geen taal nodig
Nadelen van observatie
 Geen controle over de omgeving
 Niet alles is waarneembaar bv: attitudes
 Observatie beïnvloedt wat je wil observeren (Masters & Johnson)
 Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid
 Correctheid van de menselijke observatie is niet altijd feilloos bv: ooggetuigen
2 soorten observeerders:
 Professionele onbekenden bv: ik die opgeleid ben om in een nieuwe klas te gaan
observeren zonder dat de kinderen mijn kennen
 Bekend bv: leerkracht in de klas/ vertrouwenspersoon

Experiment loftus & palmer (1974)
 Studenten kregen een filmpje te zien waarin mensen botsten. Iedereen kreeg
hetzelfde filmpje te zien.
 Daarna moesten ze een versgag schrijven over wat ze gezien hadden en vragen
invullen.
 Er was 1 belangrijke vraag “About how fast the cars going when they… each other” .
Maar die vraag verschilde per groep.
 Er waren 5 groepen.
Groep 1: kreeg de vraag “About how fast the cars going when they smached each
other”
Groep 2: “About how fast the cars going when they collided each other”
Groep 3: “About how fast the cars going when they bumped each other”
Groep 4: “About how fast the cars going when they hit each other”
Groep 5: “About how fast the cars going when they contracted each other”
 Ze kregen dus de vraag om in te schatten met hoeveel snelheid dat auto’s op elkaar
reden  De volgende scores kwamen uit:
Werkwoord Snelheid
Smached
40,8
Collided
39,3
Bumped
38,1
Hit
34,0
Contracted 31,8
 Afhankelijk van de taal van het werkwoord dat gebruikt werd in de zin worden
er andere antwoorden gegeven van dezelfde situatie
 In een vervolg experiment van dezelfde onderzoeker gingen ze 1 stapje verder.
150 studenten opnieuw een filmpje van een ongeluk te zien. De studenten
werden in 3 groepen van 50 verdeeld  De 3 groepen kregen hetzelfde filmpje te zien en kregen dezelfde vragen behalve 1
vraag: “About how fast the cars going when they… each other”
 Groep 1 kreeg de vraag: “About how fast the cars going when they smached each
other”
 Groep 2 kreeg de vraag: “About how fast the cars going when they hit each other”
 Groep 3 kreeg geen vraag met snelheid
 1 week later kwamen ze terug en kregen ze weer verschillende vragen. Waaronder 1
cruciale vraag: “did you see any broken glas?” terwijl er op het filmpje geen glas te
zien was.
 De volgende antwoorden kwam uit:
Bij groep 1 zeiden 16 studenten van de 50 ja
Bij groep 2 zeiden 7 studenten van de 50 ja
Bij groep 3 zei niemand ja
 Ze hebben allemaal hetzelfde filmpje gezien en niemand zag gebroken glas, maar
afhankelijk van de eerste vraag heeft het ertoe geleid dat mensen zich dingen
menen te herinneren die ze niet gezien hebben. Afhankelijk van de vraagstelling kan
het antwoord verschillen
 We kunnen dus aantonen dat de observatie niet perfect is.

Neuro – imaging
Wat kunnen we doen om observatie systematisch meer te gaan laten registreren?
=> via apparatuur, in de psychologie kan je ook apparaten gebruiken vanuit de geneeskunde.
Hiervoor gebruiken we neuro – imaging technieken.
 Neuro – imaging = ondersteuning van observatie door apparatuur: meer
systematische registratie van de feiten
Bv: hersenactiviteit meten door elektrische impulsen van zenuwcellen te meten en
energieverbruik zichtbaar maken
Verschillende soorten methode om dingen te meten:
 Structureel (kijken naar vorm/structuren)
Bv: een beroerte, een bloedklonter, scheur…